Competition Flashback Q1 2024: Ontwikkelingen mededingingsrecht

Bas Braeken & Jade Versteeg & Lara Elzas & Timo Hieselaar & Demi van den Berg & Joost van Belois
08 apr 2024

Dit is de Competition Flashback Q1 2024 van bureau Brandeis. In deze flashback vindt u een selectie van de belangrijkste Europese en Nederlandse mededingingsrechtelijke ontwikkelingen over het afgelopen kwartaal (klik hier voor het origineel). Wilt u graag voortaan de Competition Flashback van bureau Brandeis per e-mail ontvangen? Dan kunt u zich hiervoor aanmelden via dit formulier.

Overzicht Q1 2024


Fusiecontrole

Kartels en verticale beperkingen

Misbruik machtspositie

Schadeclaims voor inbreuken mededingingsrecht

Staatssteun

Gereguleerde en digitale markten

Bestuurs(proces)recht


ACM keurt overname KPN/Youfone onvoorwaardelijk goed*

ACM, besluit van 21 maart 2024

Op 21 maart jl. heeft de Autoriteit Consument en Markt (“ACM”) een vergunning verleend voor de voorgenomen overname van Youfone door KPN. Eerder voorzag de ACM mogelijke risico’s op zowel de retail- als wholesalemarkt, en besloot daarom dat nader onderzoek benodigd was. Na een uitvoerig tweedefaseonderzoek komt de ACM tot de conclusie dat de concurrentie op de markt voor mobiele telecommunicatiediensten niet zal verminderen. Daarbij verwacht de ACM een beperkt prijseffect op de retailmarkt en overweegt dat er na de transactie voldoende (scherp geprijsde) keuzes voor consumenten overblijven. Daarnaast concludeert de ACM dat er ook geen sprake is van significante negatieve effecten op de wholesalemarkt. Alhoewel er volgens de ACM drempels bestaan voor mobiele aanbieders zonder eigen netwerk (ook wel: MVNO’s) om over te stappen naar het netwerk van een andere netwerkaanbieder (Odido of VodafoneZiggo), kunnen zij wel effectief dreigen met een overstap en behoudt KPN de prikkel om toegang te geven tot haar netwerk. De ACM geeft daarmee onvoorwaardelijke goedkeuring voor de overname.

*Bas Braeken, Demi van den Berg en Jade Versteeg hebben Youfone begeleid in het tweedefaseonderzoek bij de ACM

terug naar boven


Verhuurders van vakantie-accommodaties zijn geen belanghebbende bij verlening vergunning Roompot/Landal

Rechtbank Rotterdam, uitspraak van 19 februari 2024

De rechtbank Rotterdam verklaarde onlangs het beroep van twee eigenaren van verschillende vakantie-accommodaties op vakantieparken van Landal in het kader van de overname Roompot/Landal niet-ontvankelijk. Op 12 april 2023 heeft de ACM een vergunning verleend voor de overname van Vacation Rental B.V. (“Landal”) door Sandy HoldCo B.V. (“Roompot”) onder de voorwaarde dat Landal en Roompot twee vakantieparkmerken en dertig vakantieparken afstoten aan Dormio Group B.V. (“Dormio”). Een deel van het af te stoten pakket behelsde ook de accommodaties van eisers. Volgens hen worden de door de ACM geconstateerde mededingingsproblemen niet voldoende weggenomen door de aan het bestreden besluit verbonden remedies.

De rechtbank concludeert dat de eisers geen belanghebbenden zijn bij het besluit waarbij de vergunning is verleend. Doordat beide eisers één van de vele afnemers zijn van de diensten van Landal, onderscheiden zij zich volgens de rechtbank niet genoeg om een persoonlijk belang bij het besluit te hebben. Ook is er volgens de rechtbank geen sprake van een actueel en voldoende zeker belang. De overeenkomsten die eisers hebben gesloten om gebruik te maken van Landal’s diensten lopen tot 2031, terwijl de ACM voor de beoordeling van de gevolgen van een voorgenomen concentratie in het algemeen een termijn van niet meer dan vijf jaar hanteert. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

terug naar boven


Hoogtepunten fusiebeoordelingen Europese Commissie

De Europese Commissie (“Commissie”) concludeerde in het derde kwartaal van 2023 reeds dat de overname van iRobot door Amazon leidt tot een uitsluitingsrisico voor concurrerende aanbieders van robotstofzuigers. Amazon zou de robotstofzuigers van iRobot (merk Roomba) kunnen bevoordelen via haar controle over haar online verkoopplatform. Amazon heeft geen remedies aangeboden om de bezwaren van de Commissie weg te nemen, en besloten de voorgenomen transactie in te trekken. Opvallend is dat de Commissie de transactie niet minder strikt is gaan beoordelen ondanks de inwerkingtreding van de digitalemarktenverordening (“DMA”) op 7 maart 2024, op basis waarvan het Amazon reeds is verboden om zelfbevoordeling toe te passen. Blijkbaar ziet de Europese Commissie nog evenveel noodzaak om met behulp van fusiecontrole structurele wijzigingen in de markt streng te blijven beoordelen en waar nodig (verdergaande) remedies te eisen. Eind vorig jaar besloot overigens ook Adobe om de geplande overname van Figma (zie CF Q1 2023) in te trekken na het ontvangen van punten van bezwaar van de Commissie.

De Commissie heeft op 23 en 24 januari twee tweedefaseonderzoeken aangekondigd in de luchtvaartsector. In zowel de voorgenomen overname van Air Europa Holding (“Air Europa”) door  International Airlines Group (“IAG”), als de voorgenomen verkrijging van gezamenlijke zeggenschap van ITA Airways (“ITA”) door Deutsche Lufthansa (“Lufthansa”) en het Italiaanse Ministerie van Economie en Financiën (“MEF”), heeft de Commissie voorlopige zorgen dat de overname de daadwerkelijke mededinging op de interne markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze zou belemmeren.

In concentraties in de luchtvaartsector maakt de Commissie bij de marktdefinitie allereerst onderscheid tussen binnenlandse, korte afstands- en lange afstandsroutes. Vervolgens beoordeelt de Commissie binnen dit generieke onderscheid elke afzonderlijke route tussen twee luchthavens (de zogenaamde origin-and-destination approach, “O&D”). In beide voorgenomen overnames leiden meerdere luchthavencombinaties tot voorlopige mededingingsbezwaren. IAG heeft in de media reeds laten weten remedies aan te hebben geboden.

Op 25 maart verzond de Commissie haar formele punten van bezwaar aan ITA/Lufthansa, waarin zij laat weten risico’s te zien voor zowel bepaalde korte- als langeafstandsvluchten van en naar Italië. Daarbij benoemt de Commissie specifiek de mogelijke creatie of versterking van de dominante positie van ITA op de luchthaven Milaan Linate.

Op 13 februari 2024 heeft de Commissie na een tweedefaseonderzoek de overname van Asiana door Korean Air goedgekeurd onder voorwaarde van structurele remedies. Het samengaan van de twee grootste Koreaanse luchtvaartmaatschappijen zou volgens de Commissie leiden tot mededingingsproblemen op zowel het gebied van vracht- als passagiersvluchten op routes tussen Zuid-Korea en de EU (zie ook CF Q1 2023). Om deze zorgen weg te nemen hebben de fuserende partijen aangeboden (i) Asiana’s air cargo bedrijfstak af te stoten aan een nog te bepalen, geschikte koper, en (ii) niet alleen slots maar ook vlieg- en landingsrechten alsmede vliegtuigen af te stoten aan concurrent T’Way opdat deze actief kan worden op de routes waar Asiana en Korean Air nu overlappen. Pas als de kopers daadwerkelijk actief zijn, mag de transactie worden geïmplementeerd. Deze uitgebreide set aan remedies vormt mogelijk de start van een nieuwe benadering van de Commissie bij (horizontale) fusies tussen luchtvaartmaatschappijen.

Op 20 februari 2024 heeft de Commissie de voorgenomen fusie tussen mobiele netwerkoperator Orange en hybride operator MásMóvil onder voorwaarden goedgekeurd. Gedurende haar tweedefaseonderzoek (zie CF Q2 2023) voorzag de Commissie dat de transactie de mededinging op de retailmarkten voor mobiele en vaste internetdiensten in Spanje mogelijk zou beperken, onder andere nu de twee partijen elkaars directe en naaste concurrenten zijn. Naast Orange en MásMóvil zijn Telefónica en Vodafone actief als MNO’s op de Spaanse markt. Als gevolg van de transactie zou de gefuseerde entiteit de grootste mobiele netwerkoperator in Spanje worden. De Commissie voorzag bovendien een mogelijke significante prijsstijging voor consumenten van ‘ver boven’ 10%.

Om de mededingingsbezwaren van de Commissie weg te nemen, hebben de partijen aangeboden om een deel van het mobiele spectrum van MásMóvil over te dragen aan DIGI, de grootste en snelst groeiende MVNO in Spanje, met ervaring als MNO in andere lidstaten. Ook dient DIGI in de gelegenheid te worden gesteld een roamingovereenkomst met de gefuseerde entiteit af te sluiten voor de gebieden waartoe het spectrum niet reikt. Daarmee lijkt DIGI de huidige rol van MásMóvil grotendeels over te nemen. Als gevolg van deze maatregelen zal er volgens de Commissie een concurrerende telecommarkt in Spanje in stand blijven, zowel wat betreft prijs en kwaliteit, als de ontwikkeling en uitrol van 5G-netwerken.

terug naar boven


Rechtbank wijst beroep eierhandelaren opnieuw af; ACM publiceert beslissing op bezwaar eierkartel

Rechtbank Rotterdam, uitspraak van 12 februari 2024; ACM, besluit van 27 oktober 2023 (publicatie: 14 februari 2024)

Op 12 februari 2024 deed de rechtbank Rotterdam (opnieuw) uitspraak over de publicatie van de besluiten van de ACM inzake het eierkartel. Eerder besliste de rechtbank reeds dat het boetebesluit van de ACM mocht worden gepubliceerd, met uitzondering van de boetebedragen en de berekening daarvan (zie CF Q4 2023). Naar aanleiding van de beslissing op bezwaar van de ACM van 27 oktober 2023, stelden eiproductfabrikanten InterovoWulro en Global  beroep in bij de rechtbank tegen deze beslissing op bezwaar en het daarmee samenhangende publicatiebesluit.

Aangezien het standpunt van de ACM intussen niet gewijzigd is, stelt de rechtbank voorop dat er slechts aanleiding bestaat de eerdere uitspraak omtrent de publicatie te heroverwegen indien er “ernstige onvolkomenheden aan de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter kleven” of er relevante feiten en omstandigheden zijn gewijzigd. Na een marginale evaluatie van de eerdere overwegingen door de rechtbank omtrent de (rol van de) marktafbakening en de verhoudingen tussen de twee onderzoeksrapporten door DM en het daaropvolgende boetebesluit, concludeert de rechtbank dat daarvan geen sprake is. Het argument van de fabrikanten dat de ACM in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel doordat zij in een andere boetezaak zou hebben besloten slechts het persbericht te publiceren, volgt de rechtbank niet. De rechtbank benadrukt dat openbaarmaking het uitgangspunt is onder de Instellingswet, en dat de ACM niet gehouden is “een vergissing te herhalen”, mocht daar al sprake van zijn. De voorzieningenrechter volgt wel het standpunt van de ondernemingen dat de ACM inconsequent is in het anonimiseren van bepaalde bedrijfsgevoelige informatie, en bepaalt dat de namen van de leghenhouders, afnemers en concurrenten dienen te worden geanonimiseerd. Hetzelfde geldt voor bepaalde topografieën in het besluit op basis waarvan als nog kan worden afgeleid om welke partijen het gaat. Met inachtneming van voorgaande eisen aan de anonimisering, mag de ACM overgaan tot publicatie, aldus de rechtbank.

Op 14 februari 2024 publiceerde de ACM vervolgens de beslissing op bezwaar, waarin zij de vele bezwaargronden van Wulro, Global en Interovo grotendeels ongegrond verklaart. Zij gaat niet mee in de verweren van de fabrikanten omtrent de aard en het doel van de verschillende soorten communicatie en het bestaan van een strekkingsbeperking en/of een enkele voortdurende inbreuk in de gegeven marktomstandigheden. Onder verwijzing naar vele Whatsapp-berichten stelt de ACM vast dat de fabrikanten gedurende de kartelperiode tot doel hadden de concurrentiedruk te verminderen en de rust op de markt te bewaren. Daarbij is volgens de ACM niet relevant dat er in sommige perioden minder contact was tussen de fabrikanten, en dat sommige contacten mogelijk reeds vastgestelde prijzen met leghenhouders betroffen. Met verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Rotterdam inzake het Tabakskartel, bepaalt de ACM dat het erom gaat dat de fabrikanten door het uitwisselen van informatie onzekerheid over hun toekomstige marktgedrag hebben weggenomen.

De meer procedurele argumenten van de fabrikanten rondom de uitbreiding van het onderzoek naar Interovo, het uitbrengen van een aanvullend onderzoeksrapport door DM in de rapportfase, de toegang tot het dossier en de samenstelling van de hoorcommissie slagen evenmin. Hetzelfde geldt voor de berekening van de (basis)boete. Doordat de fabrikanten nabije concurrenten zijn en een (zeer) sterke marktpositie hebben tegenover de leghenhouders die op hun beurt beperkte onderhandelingsmacht en uitwijkmogelijkheden hebben, concludeert de ACM dat sprake is van een ernstige overtreding die een basisboete van 15% van de omzet rechtvaardigt. Wel concludeert de ACM – in lijn met de eerdere twijfels van rechtbank Rotterdam – dat de twee separate maar enigszins verbonden enkele voortdurende inbreuken door Wulro in acht moeten worden genomen bij de vaststelling van de totale boete. Zij verlaagt de twee boetes voor Wulro derhalve beide met 10%.

terug naar boven


HvJ bevestigt onmogelijkheid rechtvaardiging onder Wouters-doctrine bij doelbeperkingen

Hof van Justitie, uitspraken van 18 en 25 januari 2024

In vervolg op zijn recente uitspraken inzake ISU, Super League en de Home Grown Talent-zaak, bevestigt het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ”) dat de Woutersdoctrine in zijn algemeenheid niet van toepassing is op doelbeperkingen. In de drie sportarresten bepaalde het HvJ reeds dat de (mogelijke) doelbeperkingen in ieder geval niet konden worden gerechtvaardigd door een legitieme doelstelling zoals bedoeld in Wouters en later gespecificeerd in Meca-Medina (voor wat betreft legitieme sportdoelen) en OTOC (voor beroepsorganisaties).

In januari 2024 kwam het HvJ tot eenzelfde conclusie in twee verschillende arresten inzake minimumtarieven voor de honoraria van advocaten naar aanleiding van prejudiciële verwijzingen van een Litouwse en Bulgaarse rechter. In de Litouwse zaak boog het HvJ zich over de vraag of de door de Litouwse kamer van notarissen opgestelde uniformering van de methode voor het berekenen van de honoraria de mededinging beperkt. In de verwijzingsprocedure van de Bulgaarse rechter ging het om een directe tarieflijst met minimumbedragen voor honoraria voor advocaten die de nationale rechter in acht dient te nemen bij het bepalen van de hoogte van de proceskosten. Volgens beide beroepsorganisaties zijn de maatregelen noodzakelijk om de advocaat een inkomen te garanderen en daarmee de kwalitatief hoogstaande juridische dienstverlening ten behoeve van de samenleving te waarborgen.

Voortbouwend op CHEZ Elektro Bulgaria, waarin het HvJ zich reeds negatief uitliet over de minimumtarieven die gelden tussen advocaten en cliënten, oordeelt het HvJ in beide zaken dat de betrokken tariefafspraken in feite leiden tot horizontale prijsbinding en derhalve moeten worden aangemerkt als regelingen die ertoe strekken de mededinging te beperken. In die gevallen is er volgens het HvJ géén ruimte voor een rechtvaardiging onder artikel 101, eerste lid, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (“VWEU”) op grond van het nastreven van een legitieme doelstelling van algemeen belang. Het HvJ bevestigt expliciet dat gedragingen die ertoe strekken de mededinging te verhinderen, beperken of vervalsen, slechts op grond van artikel 101, derde lid VWEU kunnen worden gerechtvaardigd. Het is vervolgens aan de nationale rechter om dit te beoordelen, aldus het HvJ.

terug naar boven


ACM niet gehouden tot betaling aanvullende schadevergoeding aan veilinghandelaren

Gerechtshof Den Haag, arrest van 30 januari 2024

In de langdurige nasleep van het executieveilingenkartel, bevestigde het gerechtshof Den Haag onlangs het vonnis van de rechtbank Den Haag. De ACM (destijds NMa) heeft in 2013 een groot aantal veilinghandelaren beboet voor deelname aan een enkele voortdurende inbreuk op het kartelverbod. In reactie op de gepubliceerde boetebesluiten heeft de Rabobank de bancaire relaties met een aantal handelaren opgezegd.

Na vernietiging van de boetebesluiten door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (“CBb”) wegens het niet afdoende aantonen van de één enkele voortdurende aard van de inbreuk, hebben de veilinghandelaren vergoeding van de door hen geleden schade geclaimd bij de ACM. Na onderhandelingen heeft de ACM hen een vaststellingsovereenkomst (“VSO”) aangeboden op basis waarvan de handelaren recht hadden op een forfaitair bedrag voor geleden vermogensschade en immateriële schade. De VSO liet daarbij de mogelijkheid open voor de handelaren om aanvullende vermogensschade te claimen.

In geschil bij de rechter is of de ACM wel of niet de mogelijkheid heeft prijsgegeven om verweer te voeren tegen aanvullende vermogensschade (o.a. het causaal verband te betwisten en/of een toerekenings- of eigenschuldverweer te voeren). Volgens het gerechtshof Den Haag sluit de VSO die mogelijkheid niet uit. Bij de daaropvolgende beoordeling van de door de handelaren aangevoerde aanvullende schadeposten, oordeelt het gerechtshof dat de opzegging van de bancaire relatie door de Rabobank in redelijkheid niet kan worden toegerekend aan de ACM. De Rabobank heeft namelijk zelf besloten om, ondanks de formele vernietiging van de boetebesluiten, geen relaties meer aan te gaan met handelaren die het eerlijk verloop van executieveilingen hebben ondermijnd.

Ook de gestelde schade als gevolg van onzekerheid over een te volgen rechtmatige gedragslijn, wordt afgewezen. Naar het oordeel van het gerechtshof rust op de ACM na het vaststellen van een inbreuk in beginsel geen verplichting om concrete aanwijzingen te geven over welk gedrag dan wel geoorloofd is. Het gerechtshof Den Haag bekrachtigt dan ook het vonnis van de rechtbank.

terug naar boven


HvJ geeft uitsluitsel over hybride kartelprocedure; Commissie mag schikkings- en normale procedure door hetzelfde zaaksteam laten behandelen

Hof van Justitie, arrest van 1 februari 2024

In het hoger beroep van Scania tegen de opgelegde boete door de Commissie wegens deelname aan het vrachtwagenkartel, laat  het HvJ zich opnieuw uit over hybride kartelprocedures (zie ook Pometon en HSBC). In het vrachtwagenkartel heeft de Commissie een schikking getroffen met alle karteldeelnemers met uitzondering van Scania. Ten aanzien van Scania heeft de Commissie de gewone administratieve procedure gevolgd en uiteindelijk vastgesteld dat Scania (ook) heeft deelgenomen aan de EER-brede kartelpraktijken op de markt voor vrachtwagens.

In het beroep tegen dit besluit, beriep Scania zich onder meer op diens rechten van verdediging, het beginsel van behoorlijk bestuur (met name onpartijdigheid) en het vermoeden van onschuld. Volgens Scania zou dit zijn geschonden doordat de Commissie na de schikkingsbesluiten (waarin andere vrachtwagenproducenten schuld hebben erkend) niet zonder vooringenomenheid zou kunnen oordelen over de aansprakelijkheid van Scania. Het Gerecht van de Europese Unie (“Gerecht”) verwierp alle gronden van Scania maar zette de deur op een klein kiertje door te suggereren dat het op basis van het ‘tabula-rasa’-beginsel (onbeschreven blad beginsel) gerechtvaardigd zou kunnen zijn om de twee procedures door verschillende zaaksteams te laten behandelen. Dit zou elke twijfel over onpartijdigheid kunnen wegnemen.

Het hoger beroep gaat hier verder op in. Volgens Scania heeft het Gerecht alleen de subjectieve onpartijdigheid (het blijk geven van vooroordelen) van de Commissie beoordeeld, en niet de objectieve onpartijdigheid (het bieden van waarborgen om elke gerechtvaardigde twijfel over onpartijdigheid uit te sluiten). Dit is volgens het HvJ onjuist; het Gerecht heeft wel degelijk beide aspecten meegenomen. Het HvJ corrigeert het Gerecht wel op de toepassing van het ‘tabula rasa’-beginsel, dat louter ziet op de eerbiediging van het vermoeden van onschuld. De wijze waarop de schikkingsprocedure en de gewone procedure zijn ingekleed voldoen hieraan. Het feit dat hetzelfde team gedurende de ‘hybride’ procedure met de zaak was belast, doet geen twijfel rijzen over de onpartijdigheid van de Commissie. In tegendeel, het HvJ oordeelt dat het aanbrengen van wijzigingen in het team van de Commissie in strijd zou zijn met het beginsel van behoorlijk bestuur en de behandeling binnen een redelijke termijn. Het HvJ bekrachtigt aldus de werkwijze van de Commissie in hybride kartelprocedures.

terug naar boven


CBb bevestigt kartelboete dakdekker bij aanbesteding

College van Beroep voor het bedrijfsleven, uitspraak van 27 februari 2024

In zijn uitspraak van 27 februari 2024 verklaart het CBb het beroep van dakdekker Van Venrooy tegen de aan hem opgelegde kartelboete wederom ongegrond. In 2020 beboette de ACM twee dakdekkers, Schadenberg en Van Venrooy, omdat ze voorafgaand aan een inschrijving op een aanbesteding hun offertes op elkaar hadden afgestemd. In een e-mail deelde Schadenberg zijn opgestelde offerte voor de aanbesteding met Van Venrooy met het verzoek om een dag later een soortgelijke offerte in te dienen. Een paar dagen later diende Van Venrooy een soortgelijke offerte in. De ACM verklaarde de bezwaren ongegrond. Van Venrooy ging in beroep tegen het besluit van de ACM, maar kreeg ook van de rechtbank ongelijk. Het CBb sluit zich hierbij aan.

In (hoger) beroep voert Van Venrooy aan dat geen sprake is van wilsovereenstemming. Volgens het CBb hoeft wilsovereenstemming daarentegen niet te worden bewezen voor de vaststelling van een onderling afgestemde feitelijke gedraging. De kennis van Van Venrooy van de inhoud van de offerte en de later ingediende soortgelijke offerte leidt tot het vermoeden van causaal verband. Om geen inbreuk te maken op het kartelverbod had Van Venrooy zich publiekelijk moeten distantiëren van deze gedraging of een melding moeten maken bij de ACM. Dat Van Venrooy naar eigen zeggen geen gebruik heeft gemaakt van de inhoud van de e-mail is volgens het CBb niet relevant. De kennis van de e-mail wordt in dit geval aan hem toegerekend, aldus het CBb.

In een vergelijkbare zaak heeft de ACM onlangs een aannemer beboet voor het uitwisselen van offertes met een andere aannemer voor de inrichting van een schoolterrein.

terug naar boven


Commissie aanvaardt toezeggingen van Renfe om concurrentie bij online treinkaartverkoop in Spanje te bevorderden

Europese Commissie, persbericht van 17 januari 2024

De Commissie heeft toezeggingen van Renfe juridisch bindend verklaard. Renfe, de nationale spoorwegmaatschappij van Spanje, concurreert via zijn eigen digitale kanalen met bedrijven die online ticketverkoopdiensten aanbieden via apps of websites. Op 28 april 2023 opende de Commissie een formeel onderzoek om te beoordelen of Renfe mogelijk misbruik maakte van zijn dominantie positie op de Spaanse markt voor passagierstreinvervoer, door rivaliserende ticketplatforms geen toegang te geven tot (i) volledige informatie over Renfe’s assortiment aan tickets, kortingen en functies en (ii) actuele data met betrekking tot zijn passagierstreindiensten. De weigering om toegang te verschaffen belette volgens de Commissie mogelijk concurrerende ticketplatforms om te concurreren met Renfe’s eigen directe digitale kanalen.

Om de voorlopige zorgen van de Commissie weg te nemen, heeft Renfe een aantal toezeggingen gedaan. Ten eerste zegt Renfe toe om alle huidige en toekomstige inhoud en actuele gegevens die worden weergegeven op een van zijn eigen online kanalen beschikbaar te stellen aan concurrerende ticketplatforms. Daarnaast zal Renfe alle huidige inhoud en actuele gegevens uiterlijk op 29 februari 2024 beschikbaar hebben gesteld aan derden, met enkele beperkte uitzonderingen. Verder heeft Renfe bepaalde maximum Look-to-Book ratio’s (“L2B”) toegezegd. De L2B is de verhouding tussen het aantal beschikbaarheidsaanvragen met betrekking tot de verkoop van tickets van een platform aan Renfe’s ticketsysteem, en het aantal daadwerkelijke verkopen gedurende een bepaalde periode. Renfe mag de toegang van een concurrerend platform tot zijn verkoopsysteem tijdelijk opschorten als het de toepasselijke maximale L2B overschrijdt en de overschrijding het verkoopsysteem van Renfe negatief beïnvloedt of onmiddellijk de verkoop van Renfe-tickets dreigt te belemmeren. Door deze toezegging wordt Renfes systeem niet overbelast. Tot slot heeft Renfe toezeggingen gedaan over het maximaal aantal mislukte reserveringsaanvragen en de beschikbaarheid van haar verkoopsysteem. Deze toezeggingen houden een inspanningsverplichting voor Renfe in om hoogwaardige IT-diensten aan concurrerende ticketplatforms te bieden.

Renfe’s toezeggingen blijven voor onbepaalde tijd van kracht en worden voor een periode van tien jaar gecontroleerd door een door Renfe aangestelde toezichthouder. In onze eerdere blog hebben we reeds aandacht besteed aan het onderzoek van de Commissie naar Renfe in het kader van Mobility as a Service (“MaaS”).

terug naar boven

 


HR vernietigt arrest inzake misbruik machtspositie Buma/Stemra

Hoge Raad, arrest van 1 maart 2024

Op 1 maart 2024 oordeelde de Hoge Raad (“HR”) dat het gerechtshof Amsterdam niet voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van misbruik van machtspositie door Buma/Stemra. In de procedure tussen de Vereniging Associated Business Music Distributors (“ABMD”) en Buma/Stemra gaat het om de tarieven die Buma/Stemra bij hen in rekening brengt voor de licenties die nodig zijn voor het bedrijfsmatig afspelen van muziek (bijvoorbeeld in winkels of horecagelegenheden). Volgens de ABMD-leden worden muziekstreamingdiensten zoals Spotify hedendaags ook vaak voor bedrijfsmatig gebruik ingezet en maakt Buma/Stemra misbruik van haar machtspositie door het hanteren van verschillende tarieven en het niet-handhaven op het verboden bedrijfsmatig gebruik van muziekstreamingdiensten. Zowel de rechtbank als het gerechtshof Amsterdam gingen in eerdere aanleg mee in het betoog van de ABMD. Zij stelden vast dat Buma/Stemra inderdaad beschikt over een machtspositie op de markt van muzieklicentiëring en dat in onderhavig geval sprake is van verboden prijsdiscriminatie onder artikel 102 VWEU.

In zijn conclusie van 6 oktober 2023 liet AG Drijber zich reeds kritisch uit over de wijze van marktafbakening door het gerechtshof Amsterdam. Volgens AG Drijber maakt het feit dat afnemers muziekstreamingsdiensten (ten onrechte) gebruiken voor zakelijke doeleinden niet dat Spotify zelf actief is op dezelfde markt als de ABMD-leden. De diensten van de ABMD en de muziekstreamingsdiensten zijn in zijn ogen derhalve niet onderling substitueerbaar en er bestaat geen directe concurrentieverhouding. Daarmee kan volgens de AG ook niet (zonder meer) een concurrentienadeel bestaan.

In cassatie stelt de HR voorop dat er los van de marktafbakening en mogelijke dominante positie van Buma/Stemra, in ieder geval ook sprake moet zijn van daadwerkelijk nadeel bij de mededinging. De HR bepaalt vervolgens dat het hof Amsterdam onvoldoende heeft onderzocht of de eventuele prijsdiscriminatie invloed heeft op de concurrentiepositie van de ABMD-leden. Zo heeft Buma/Stemra ook concreet en cijfermatig verweer gevoerd op het bestaan van enig concurrentienadeel, hetgeen het gerechtshof niet in zijn oordeel heeft betrokken. Met verwijzing naar het MEO-arrest benadrukt de HR dat het enkele bestaan van een direct nadeel nog niet betekent dat de mededinging wordt of zou kunnen worden vervalst. Het oordeel van het hof dat het ‘voor de hand ligt’ dat de ABMD-leden nadeel kunnen ondervinden door de ongelijkheid is derhalve onvoldoende. De HR verwijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam met de opdracht om de concrete invloed van de prijsongelijkheid op de concurrentiepositie van de AMBD-leden vast te stellen.

terug naar boven


Rechtbank Amsterdam kent onweerlegbaar bewijsvermoeden toe aan inbreukbesluit Griekse mededingingsautoriteit

Rechtbank Amsterdam, vonnis van 6 december 2023 (gepubliceerd op 12 januari 2024)

In zijn vonnis van 6 december 2023 geeft de rechtbank Amsterdam antwoord op de vraag welke betekenis de beslissing van de Griekse mededingingsautoriteit heeft voor de Nederlandse rechter. De Griekse mededingingsautoriteit heeft bij besluit vastgesteld dat de Griekse bierbrouwerij AB, een dochtervennootschap van Heineken, misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie op de Griekse biermarkt. Een concurrerende Griekse bierbrouwerij, MTB, is in Nederland een procedure gestart tegen Heineken en AB waarin zij schadevergoeding vordert van beide bedrijven. Er wordt al een aantal jaar geprocedeerd over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, in het kader waarvan de Hoge Raad medio vorig jaar prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJ. De vorderingen tegen Heineken, waarover de Nederlandse rechter in elk geval bevoegd is, liggen ondertussen voor bij de rechtbank Amsterdam.

De rechtbank overweegt dat het Grieks recht aan de door de Griekse mededingingsautoriteit vastgestelde inbreuk een onweerlegbaar vermoeden van onrechtmatigheid toekent in een procedure die ziet op schadevergoeding wegens die inbreuk. De rechtbank ziet zich in dat kader geconfronteerd met twee benaderingen voor de betekenistoekenning aan dit Griekse bewijsvermoeden. Volgens het Nederlands internationaal privaatrecht, in dit geval artikel 10:13 BW, moet de rechter materieel bewijsrecht uit het Grieks recht toepassen, waaronder voornoemd onweerlegbaar bewijsvermoeden. Artikel 9 van de Kartelschaderichtlijn kent daarentegen echter slechts vrije bewijskracht toe aan besluiten van buitenlandse mededingingsautoriteiten. In dat geval mag de rechter dus zelf bepalen welke mate van bewijskracht wordt toegekend aan het inbreukbesluit. Aan het Griekse inbreukbesluit kan bijvoorbeeld prima facie bewijskracht worden toegekend (met de mogelijkheid tot tegenbewijs), maar ook een onweerlegbaar bewijsvermoeden. De rechtbank concludeert dat de benadering vanuit het Nederlandse internationaal privaatrecht in dit geval zwaarder moet wegen. Dit komt met name doordat hier Grieks recht van toepassing is en het (uitsluitend) gaat om een verstoring op de Griekse markt, waarover de Griekse autoriteit heeft geoordeeld. Het meest juiste resultaat is dus het toepassen van het onweerlegbare bewijsvermoeden zoals dat in Griekenland ook geschiedt, aldus de rechtbank.

terug naar boven


Gerechtshof Den Haag stelt aansprakelijkheid Otis en Kone voor liftenkartel vast en verwijst de procedure naar de schadestaatprocedure

Gerechtshof Den Haag, arrest van 23 januari 2024

Het gerechtshof Den Haag heeft de zaak tussen enerzijds Stichting De Glazen Lift (“DGL”) en anderzijds Otis en Kone verwezen naar de schadestaatprocedure, nadat het de hoofdelijke aansprakelijkheid van de twee liftfabrikanten voor de onrechtmatige gedragingen vaststelde. DGL komt op voor 40 woningcorporaties die hun vorderingen aan DGL hebben gecedeerd.

Otis en Kone voerden in hoger beroep onder meer aan dat het kartel in Nederland het minst verstrekkend was, een ad hoc karakter had, en niet op de gehele markt zag. Otis en Kone betogen verder dat, gezien de beperkte reikwijdte van het kartel, de enkele deelname aan het kartel niet kan volstaan als grondslag voor aansprakelijkheid. Zij stellen dat voor iedere afzonderlijke opdracht aan een liftfabrikant moet worden vastgesteld of sprake is geweest van een verboden mededingingsbeperking, hetgeen DGL concreet moet stellen en bewijzen.

Het hof gaat hier niet in mee. Los van dat (een deel van deze) stellingen ongegrond zijn gelet op wat de Commissie in het inbreukbesluit heeft vastgesteld, merkt het gerechtshof op dat het in het midden kan blijven of het kartel daadwerkelijk alle transacties op de markt omvatte. Het hof benadrukt dat enkel aan drie eisen moet zijn voldaan voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure: (i) de grondslag van de aansprakelijkheid moet vaststaan, (ii) de mogelijkheid van schade moet aannemelijk zijn, en (iii) de rechter moet niet reeds in de hoofdprocedure de schade kunnen begroten. In dat kader is relevant dat het kartel één enkele voortdurende inbreuk vormde die de concurrentie in heel Nederland beperkte. Het kartel betrof een ‘overall scheme to share and regulate the market’, waardoor het niet nodig is om voor iedere afzonderlijke transactie na te gaan of onrechtmatig is gehandeld. Het hof stelt de (hoofdelijke) aansprakelijkheid voor het onrechtmatig deelnemen aan het liftenkartel vast en verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure.

terug naar boven


Turkse producent van TV- en computerschermen krijgt in verstekvonnis € 648 miljoen schadevergoeding wegens beeldbuizenkartel

Rechtbank Oost-Brabant, uitspraak van 17 januari 2024

De rechtbank Oost-Brabant heeft het Turkse concern Vestel een schadevergoeding – zonder schadestaatprocedure – toegewezen van € 648 miljoen (nog exclusief wettelijke rente vanaf 2014). Vestel spande een follow-on kartelschadezaak aan tegen Philips, Samsung, LG en Technicolor als gevolg van het beeldbuizenkartel waarvoor deze bedrijven reeds in 2012 door de Commissie zijn beboet. Ook werden twee entiteiten aangesproken die voorheen onder de Technicolor Groep vielen, namelijk TTD en TDP. Omdat Philips reeds een schikking heeft getroffen met Vestel, is met betrekking tot haar de procedure doorgehaald. Hoewel een aantal entiteiten van Samsung, LG en Technicolor inmiddels ook een regeling hebben getroffen, worden zij wel aangehaald in deze procedure omdat zij grotendeels gezamenlijk verweer hebben gevoerd.

De uitspraak van de rechtbank gaat met name in op de niet-ontvankelijkheidsverweren van Samsung, LG en Technicolor. Voordat Vestel deze procedure in Nederland was gestart, had zij namelijk in Turkije dezelfde vorderingen tegen dezelfde wederpartijen ingesteld. Daar ving zij bot bij de Turkse rechtbank alsook het Turkse gerechtshof, dat Vestel om procedurele redenen van Turks recht niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het arrest van het Turkse gerechtshof gezag van gewijsde had en in Nederland erkend moest worden, waardoor de zaak derhalve niet opnieuw voor de Nederlandse rechter beoordeeld dient te worden. De vorderingen van Vestel jegens Samsung, LG en Technicolor worden dus afgewezen.

TTD en TDP waren daarentegen sinds 2016 al zonder advocaat in deze zaak betrokken. Zij hebben daarom geen verweer meer gevoerd waardoor de vorderingen volgens de rechtbank jegens hen als onvoldoende weersproken toewijsbaar zijn. Hoewel de rechtbank niet de gevorderde ‘triple damages’ toekent, worden TTD en TDP hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van € 648 miljoen aan Vestel.

terug naar boven


Gerechtshof oordeelt dat spantstaalbedrijven aansprakelijk zijn voor kartelschade Deutsche Bahn

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, arrest van 30 januari 2024

Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch oordeelde op 30 januari 2024 dat verschillende spanstaalbedrijven, waaronder Nedri en Arcellormittal, hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens Deutsche Bahn (“DB”) voor schade die zij heeft geleden als gevolg van het spanstaalkartel. De uitspraak is een eindvonnis na twee tussenarresten (zie hier en hier) van het gerechtshof.

De Commissie legde in 2010 hoge boetes op aan zeventien staalbedrijven omdat de producenten in de periode 1984 tot 2002 marktverdeling- en prijsafspraken maakten in bijna de gehele EU. DB nam in die tijd dwarsliggers en bruggen af van spanstaalbedrijven voor het Duitse spoornet waar spanstaal in is verwerkt. DB diende daarom een schadeclaim in tegen diverse staalbedrijven die deel hebben genomen aan het spanstaalkartel. Volgens DB betaalde zij in de periode 1984-2002 te veel voor de betreffende producten.

Het gerechtshof wijst de vorderingen van DB toe. Het gerechtshof bevestigt dat de vorderingen van DB naar Duits recht moeten worden beoordeeld. Het hof leidt uit de rechtspraak af dat in kartelzaken als de onderhavige een onderscheid moet worden gemaakt tussen (i) de vereisten voor de vaststelling van aansprakelijkheid en (ii) de omvang van de aansprakelijkheid. In dit arrest spreekt het hof zich alleen uit over de vraag of er voldoende bewijs is voor de vaststelling van aansprakelijkheid. De omvang van de aansprakelijkheid moet worden vastgesteld in een eventuele vervolgprocedure ter bepaling van de schadevergoeding. Volgens het gerechtshof voldoet DB aan de vereisten voor het vaststellen van aansprakelijkheid. Gelet op de kartelbeschikking van de Commissie staat namelijk vast dat er sprake was van een kartel, dat gedaagden daarbij betrokken waren en dat DB producten heeft gekocht waarop de mededingingsinbreuk betrekking had.

Het gerechtshof oordeelt voorts dat DB de vorderingen van de Duitse staat en tussenleveranciers rechtsgeldig heeft overgenomen en stelt verder dus geen hoge(re) eisen bij de verticale bundeling van de vorderingen.

terug naar boven


Hof Amsterdam verklaart stichting ontvankelijk in collectieve actie tegen de Rabobank en buitenlandse banken

Gerechtshof Amsterdam, arrest van 5 maart 2024

In tegenstelling tot de rechtbank Amsterdam, verklaarde het gerechtshof Amsterdam de Stichting Elco Foundation (“Stichting”) deels ontvankelijk in haar schadevergoedingsvorderingen jegens Rabobank en een groep buitenlandse banken. De Stichting stelde op grond van artikel 3:305a (oud) BW een collectieve actie in tegen de banken op basis van een gepubliceerd schikkingsdocument van de Amerikaanse Commodity Futures Trading Commission met betrekking tot het manipuleren van de LIBOR- en EURIBOR-tarieven.

Volgens het gerechtshof zijn de belanghebbenden bij de collectieve actie gebaat, doordat ze een efficiënte en effectieve rechtsbescherming wordt geboden. Ook biedt de collectieve actie voordeel boven procederen op naam van de belanghebbenden zelf, omdat in één keer in de collectieve actie kan worden beoordeeld of er inbreuk is gemaakt op artikel 101 VWEU, als opmaat voor het vorderen van schadevergoeding of het treffen van een schikking. De Stichting heeft volgens het hof ook voldoende kennis en vaardigheden om de belangen van de personen in wiens naam de rechtsvordering is ingesteld te behartigen. Het hof acht de collectieve actie van de Stichting dus ontvankelijk.

terug naar boven


Extra schriftelijke ronde nodig om aan stelplicht te voldoen in follow-on zaak over vrachtwagenkartel

Rechtbank Amsterdam, vonnis van 28 februari

In een follow-on kartelschadezaak rondom het vrachtwagenkartel, ging de rechtbank Amsterdam in op de stelplicht waaraan claimvehikels moeten voldoen voordat een schadestaatprocedure kan worden begonnen. In het tussenvonnis herhaalt de rechtbank allereerst dat de drempel voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure laag is: het is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. De rechtbank hoeft dus in beginsel enkel vast te stellen dat de vrachtwagenfabrikanten onrechtmatig jegens de claimanten hebben gehandeld en dus aansprakelijk zijn voor de daardoor geleden schade. De rechtbank merkt wel op dat dit geen ‘gewone’ procedures zijn – het gaat namelijk om meer dan 200.000 vrachtwagens – waardoor zij uitvoerig de regie voert in deze zaken. Over de stelplicht is reeds een tussenvonnis gewezen op 15 mei 2019.

De rechtbank oordeelt dat nog een extra schriftelijke ronde nodig is. Daarmee kunnen claimanten verder reageren op de door de vrachtwagenfabrikanten aangevoerde informatie en deze – waar nodig en mogelijk – aan te vullen. Volgens de rechtbank is immers eerst enig zicht op de omvang van de Volume of Commerce nodig, voordat de omvang van de schade kan worden begroot. De rechtbank geeft in dat kader wel een aantal concrete handvatten om aan te tonen wanneer en van wie welke vrachtwagens zijn verkregen. Daarvoor moet per vrachtwagen(transactie) bepaalde gegevens worden verstrekt, waaronder het complete VIN (of chassisnummer), merk, type transactie (koop/huur/lease), gewicht, de naam van de afnemer en verkoper, de datum van de transactie en wanneer de eigendom/lease is geëindigd.

terug naar boven


Commissie opent eerste onderzoek uit hoofde van FSR: aanwijzingen voor buitenlandse subsidies voor Chinees spoorbedrijf bij Bulgaarse aanbesteding

Europese Commissie, persbericht van 16 februari 2024

Op 16 februari 2024 opende de Commissie uit hoofde van de Verordening buitenlandse subsidies (“FSR”) een diepgaand onderzoek naar het Chinese bedrijf CRRC Qingdao Sifang Locomotive Co. (“CRRC”), ’s werelds grootste fabrikant van rollend materieel zoals locomotieven en spoorvoertuigen.

De aanleiding hiervoor betrof een Bulgaarse aanbesteding voor de aankoop van rollend materieel ter waarde van € 614 miljoen, waarvoor CRRC en een Spaans bedrijf zich hadden ingeschreven. Aangezien geen van de ontvangen offertes voldeed aan de voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht, besloot de Bulgaarse aanbestedende dienst een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking in te leiden, waaraan CRRC en diens Spaanse concurrent deelnamen. In dat kader deed CRRC op 17 januari 2024 een hernieuwd bod en stelde zij de Commissie daarvan op de hoogte op grond van de FSR op 22 januari 2024. In deze melding gaf CRRC aan dat zij geen buitenlandse bijdragen had ontvangen in de zin van de FSR.

Slechts twee dagen later stuurde de Commissie een informatieverzoek aan CRRC. Daaruit bleek dat CRRC wel degelijk buitenlandse bijdragen heeft ontvangen. In totaal gaat het om € 1,745 miljard aan buitenlandse financiële bijdragen, bestaande uit zowel gegunde overheidsopdrachten als overheidssubsidies. Dit is vijf keer zo hoog als het bedrag van de offerte die CRRC indiende voor de aanbesteding. Bovendien merkte de Commissie op dat de offerte van CRRC aanzienlijk lager was dan de geschatte kosten voor de aanbesteding alsook de offerte van de Spaanse concurrent. Op grond daarvan concludeerde de Commissie voorlopig dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de buitenlandse bijdragen aan CRRC de interne markt konden verstoren. Lees hier meer over het nieuwe toetsingsinstrument onder de FSR.

terug naar boven


Gerecht verklaart goedkeuringsbesluit steunmaatregelen van Nederland aan KLM nietig

Gerecht, arrest van 7 februari 2024

Op 7 februari 2024 heeft RyanAir wederom een staatssteunmaatregel in de luchtvaartsector onderuit weten te halen (zie ook onze eerdere blog over staatssteun in de luchtvaartsector). Ditmaal heeft het Gerecht de goedkeuring door de Commissie van de steunmaatregelen van Nederland aan KLM nietig verklaard.

In 2020 keurde de Commissie het verstrekken van € 3,4 miljard aan staatsteun van Nederland aan KLM goed. Het doel van de steun was om KLM tijdelijke liquiditeit te verschaffen in het kader van de COVID-19 pandemie. Op 19 mei 2021 heeft het Gerecht dat goedkeuringsbesluit nietig verklaard, omdat de Commissie de vaststelling van de begunstigden van de steun niet had gemotiveerd. De gevolgen van de nietigverklaring werden door het Gerecht opgeschort in afwachting van de vaststelling van een nieuw besluit door de Commissie. Vervolgens heeft de Commissie op 16 juli 2021 een nieuw besluit genomen, waarin zij concludeerde dat de steun verenigbaar was met de interne markt en dat KLM en haar dochterondernemingen de enige begunstigden waren van de steun, met uitsluiting van de andere bedrijven in de Air France-KLM-groep. Tegen dat besluit heeft Ryanair opnieuw beroep ingesteld.

Het arrest van het Gerecht inzake dat beroep volgt dezelfde argumentatie als het arrest van 20 december 2023 waarin de goedkeuring door de Commissie van de steunmaatregelen van Frankrijk aan Air France/KLM nietig werden verklaard (zie ook CF Q4 2023). Volgens het Gerecht vormen de kapitaal-, organieke, functionele en economische banden tussen de holding Air France-KLM, Air France en KLM indicaties dat deze entiteiten voor de toepassing van staatssteunregels één economische eenheid vormen. Daarom kon de Commissie niet zonder meer concluderen dat KLM en haar dochterondernemingen de enige begunstigden van die maatregel waren.

terug naar boven


Italiaanse regeling voor verplichte aankoop groenestroomcertificaten voor buitenlandse energieproducenten mogelijk onrechtmatige staatssteun

Hof van Justitie, arrest van 7 maart 2024

In een nationale procedure tussen enerzijds de Italiaanse regulerende instantie voor energie, ARERA, en anderzijds Fallimento Esperia SpA (“Fallimento Esperia”) en GSE, heeft de Italiaanse rechter prejudiciële vragen gesteld over de verenigbaarheid van een Italiaanse steunregeling met onder meer het Europees staatssteunrecht. De Italiaanse steunregeling ziet op de productie van groene stroom en verplicht importeurs die elektriciteit invoeren uit niet-hernieuwbare bronnen om een jaarlijks quotum groene stroom te leveren. Dit kan door zelf groene stroom te produceren, of door groene stroom(certificaten) aan te kopen bij andere groene stroomproducenten. Italiaanse energieproducenten kregen deze groenestroomcertificaten echter kosteloos toegekend. De aanleiding voor de nationale procedure was een boete van € 2,8 miljoen die ARERA aan Fallimento Esperia oplegde omdat Fallimento Esperia  haar verplichting om een aantal groenestroomcertificaten te kopen niet was nagekomen. Fallimento Esperia vocht deze boete aan en stelde dat de steunregeling in strijd was met het Europees staatssteunrecht, doordat het ten onrechte Italiaanse producenten bevoordeelde.

Het HvJ licht toe dat deze steunregeling een tweeledig voordeel voor Italiaanse producenten met zich kan brengen: (i) zij kunnen elektriciteit verkopen zonder groene stroom(certificaten) te hoeven aankopen, en (ii) zij kunnen de gratis ontvangen groenestroomcertificaten doorverkopen aan buitenlandse importeurs die deze wél moeten aankopen.

Het HvJ gaat eerst na of de maatregel met staatsmiddelen is bekostigd, en merkt op dat de door Italiaanse energieproducenten ontvangen bedragen voor groene stroom(certificaten), uitsluitend lijken te worden gefinancierd door de aankopende importeurs en dus niet door de Italiaanse Staat. Het HvJ vervolgt echter dat de regeling niet enkel een verplichting tot aankoop van groenestroomcertificaten inhoudt, maar ook een minimale economische waarde van die certificaten waarborgt voor Italiaanse producenten. Dit komt doordat GSE, dat onder de Italiaanse overheid valt, groenestroomcertificaten moet opkopen wanneer er een overschot is. Hiermee wordt een overschot aan certificaten voorkomen en blijven die certificaten een minimale economische waarde houden. Dit leidt tot een overdracht van staatsmiddelen in de zin van artikel 107 VWEU, aldus het HvJ. Vervolgens geeft het HvJ de verwijzende rechter de opdracht om na te gaan of de selectiviteit van de regeling kan worden gerechtvaardigd door de aard en de opzet van het algemene stelsel van de regeling dat de elektriciteitsproductie regelt. Indien bijvoorbeeld blijkt dat de goede werking van een concurrerende energiemarkt vereist dat een concurrerend aanbod van groene stroom bestaat, kan de differentiatie gerechtvaardigd zijn en betreft het geen staatssteun (voor zover strikt noodzakelijk). Is dat niet het geval, dan betreft de maatregel staatssteun die niet gemeld is bij de Commissie in strijd met artikel 108 VWEU, en is de opgelegde boete aan Fallimento Esperia onrechtmatig.

terug naar boven


Commissie verklaart verleende steun aan Blue Air door Roemenië onrechtmatig

Europese Commissie, persbericht van 16 februari 2024

De Commissie heeft geconcludeerd dat de door Roemenië aan Blue Air verleende staatssteun ter waarde van € 33,84 miljoen onrechtmatig is verleend en moet worden teruggevorderd. In 2020 verleende Roemenië onder de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden steun aan Blue Air. Onder deze Richtsnoeren kunnen lidstaten bedrijven in moeilijkheden ondersteunen onder bepaalde strikte voorwaarden. Steun kan worden verleend voor een periode van maximaal zes maanden. Na deze periode moet de steun ofwel worden terugbetaald, ofwel moeten lidstaten een herstructureringsplan aan de Commissie melden, ter beoordeling onder de staatssteunregels. Om goedkeuring te krijgen voor herstructureringssteun, moet het plan verzekeren dat de levensvatbaarheid van het bedrijf kan worden hersteld zonder voortgezette staatssteun, dat het bedrijf voldoende bijdraagt aan de kosten van zijn herstructurering en dat verstoringen van de concurrentie die worden veroorzaakt door de steun worden aangepakt via compenserende maatregelen.

In augustus 2020 keurde de Commissie de verleende steun goed. In oktober 2020 stemde Roemenië ermee in een liquidatieplan of een uitgebreid herstructureringsplan voor Blue Air aan de Commissie voor te leggen indien de lening niet zou worden afgelost binnen zes maanden na de eerste steunbetaling (die plaatsvond in oktober 2021). In april 2021 diende Roemenië een herstructureringsplan in dat daarna verschillende keren is bijgewerkt. Na het diepteonderzoek dat in april 2023 werd geopend, heeft de Commissie geconcludeerd dat het herstructureringsplan voor Blue Air niet haalbaar, coherent en voldoende verstrekkend was om de levensvatbaarheid van de luchtvaartmaatschappij binnen een redelijke termijn te herstellen zonder onredelijke verstoring van de concurrentie op de interne markt. Dit werd ondersteund door het onvermogen van Blue Air om de activiteiten te handhaven en haar verzoek in maart 2023 om insolventieprocedures in te leiden. Hiermee is derhalve niet voldaan aan de in de Richtsnoeren opgenomen voorwaarden, en dient de staatssteun te worden teruggevorderd.

terug naar boven


Apple krijgt boete van € 1,8 miljard voor onredelijke App Store-voorwaarden

Europese Commissie, persbericht van 4 maart 2024

De Commissie heeft Apple een boete opgelegd van € 1,8 miljard voor het toepassen van beperkende voorwaarden op ontwikkelaars van muziekstreamingapps zoals Spotify voor het gebruik van haar App Store. Met deze voorwaarden verbood Apple de ontwikkelaars iPhone en iPad gebruikers (“iOS gebruikers”) te informeren over alternatieve en goedkopere manieren van abonnementen afsluiten buiten Apple’s App Store. Zo mochten de ontwikkelaars geen links in hun apps opnemen die naar websites buiten de app doorverwezen om abonnementen af te sluiten of betalingen te verrichten. Dit soorten ‘anti-steering’-bepalingen die ondernemingen verbieden gebruikers weg te leiden van Apple’s eigen platform, leidt volgens de Commissie tot strijd met artikel 102(a) VWEU. Dit besluit volgt op de sanctie die de ACM reeds in 2021 aan Apple oplegde voor het hanteren van onredelijke App Store-voorwaarden jegens datingappgebruikers.

Diezelfde week heeft de Commissie Apple vragen gesteld over het verwijderen van het ontwikkelaarsaccount van gameontwikkelaar Epic. Volgens Apple was dit rechtmatig omdat in een rechtszaak in de VS is besloten dat Epic Apple’s gebruikersvoorwaarden heeft geschonden. Epic besloot namelijk met opzet tegen de voorwaarden, die het de ontwikkelaar verboden iOS gebruikers te informeren over alternatieve en goedkopere manieren van abonnementen afsluiten, in te gaan. Na het ontvangen van de kritische vragen van de Commissie herstelde Apple het account een dag later op 8 maart 2024.

terug naar boven


Gerecht wijst verzoek TikTok om opschorting DMA-verplichtingen af

Gerecht, arrest van 9 februari 2024

Op 9 februari 2024 wees het Gerecht het verzoek om een voorlopige voorziening door ByteDance, het moederbedrijf van TikTok, af. TikTok is op 5 september 2023 door de Commissie aangewezen als poortwachter onder de DMA. ByteDance stelde vervolgens op 16 november 2023 beroep in tegen het aanwijzingsbesluit. Op 20 november 2023 heeft ByteDance het Gerecht verzocht om een voorlopige voorziening strekkende tot opschorting van de uitvoering van het aanwijzingsbesluit.

Meer specifiek verzocht ByteDance om opschorting van de materiële verplichtingen onder artikelen 5 en 6 DMA, alsmede de auditverplichting onder artikel 15, op basis waarvan ByteDance een door een onafhankelijke instantie geaudite beschrijving bij de Commissie dient in te dienen van alle technieken voor het profileren van consumenten die zij toepast. Volgens lid 3 van artikel 15 DMA dient zij deze vervolgens openbaar te maken. Voor het Gerecht voerde ByteDance onder meer aan dat de onmiddellijke uitvoering van het aanwijzingsbesluit er toe zou leiden dat zeer strategische informatie over TikToks gebruikersprofielpraktijken openbaar wordt gemaakt, die anders niet in het publieke domein terecht zou komen. Dit zou volgens ByteDance de concurrenten van TikTok en andere partijen in staat stellen inzicht te krijgen in de bedrijfsstrategieën van TikTok op een manier die aanzienlijke schade zou toebrengen aan het bedrijf. De informatie zou volgens TikTok concurrenten een oneerlijk concurrentievoordeel verschaffen.

Het Gerecht gaat hier niet in mee. De vermeende schade is volgens het Gerecht slechts hypothetisch en van financiële aard. Schade van financiële aard kan volgens het Gerecht niet worden beschouwd als onherstelbaar, aangezien dergelijke schade kan worden gecompenseerd door schadevergoeding te vorderen op basis van artikel 268 en 340 VWEU. Ook heeft ByteDance niet aangetoond dat er een werkelijk risico bestaat op openbaarmaking van vertrouwelijke informatie. De informatie die op grond van artikel 15(3) DMA openbaar wordt gemaakt, bevat slechts een door de poortwachter zelf samengesteld overzicht van de geaudite beschrijving. Het Gerecht wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Lees in onze laatste blog meer over de meest recente ontwikkelingen op het gebied van de DMA.

terug naar boven


Commissie stuurt Nederland tweede aanmaning vanwege onderhandse gunning van concessie voor hoofdrailnet aan NS

Europese Commissie, aanvullende aanmaning van 13 maart 2023

De Commissie heeft op 13 maart 2023 Nederland een tweede brief gestuurd waarin zij haar ongenoegen uit over het handelen van de overheid bij het verlenen van de concessie voor het hoofdrailnet (“HRN-concessie”). De brief ziet op de HRN-concessie voor de jaren 2025 tot en met 2033 die op 21 december 2023 is verleend aan NS. Deze ‘aanvullende aanmaning’ komt boven op een eerste brief van 14 juli 2023 waarin de Commissie al zorgen uitte over de toen voorgestelde concessie.

Volgens de Commissie had Nederland de concessie niet onderhands mogen gunnen aan huidige concessiehouder NS. In plaats daarvan had de overheid een openbare aanbestedingsprocedure moeten instellen. Andere vervoersbedrijven, zoals Arriva en Connexxion, zouden dan de kans hebben gekregen  mee te kunnen dingen naar de HRN-concessie. Hiermee wordt concurrentie bevorderd, wat van essentieel belang is om reizigers tegen lagere kosten aantrekkelijkere en innovatievere diensten aan te bieden, aldus de Commissie.

De Nederlandse overheid heeft twee maanden de tijd om te reageren op de brief of de aangekaarte fouten te herstellen. Als Nederland dat niet of onvoldoende doet kan de Commissie een met redenen omkleed advies sturen. Dat zal de laatste mogelijkheid zijn voor Nederland om met een oplossing te komen voordat de Commissie mogelijk een inbreukprocedure voor het HvJ initieert.

terug naar boven


Rechtbank schorst boetebesluit en publicatiebesluit ACM vanwege gebrekkige doelomschrijving onderzoek

Rechtbank Rotterdam, uitspraak van 27 december 2023

In zijn uitspraak van 27 december bepaalde de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam dat de ACM haar onderzoeksdoel niet voldoende specifiek heeft omschreven. Bij besluit van 12 oktober 2023 legde de ACM bestuurlijke boetes op aan drie ondernemingen wegens schendingen van het consumentenrecht. Om zeker te stellen dat er voldoende middelen overblijven om betaling van de boete af te dwingen, heeft de ACM vervolgens conservatoir beslag laten leggen op tegoeden van twee van de ondernemingen. Bij besluit van 8 november heeft de ACM besloten om een geschoonde versie van het boetebesluit openbaar te maken. Verzoekers hebben bezwaar ingediend tegen beide besluiten en de voorzieningenrechter verzocht om beide besluit op te schorten.

Volgens de voorzieningenrechter bestaat er aanleiding om de openbaarmaking van beide besluiten te schorsen, nu het boetebesluit waarschijnlijk niet in stand kan blijven. De rechter overweegt dat de ACM mogelijk het recht op eerbiediging van het privéleven van artikel 8 EVRM en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie heeft geschonden door buiten de doelomschrijving van haar onderzoek te treden door bij andere ondernemingen binnen te vallen dan die waren opgenomen in de doelomschrijving. De ACM had vóór het verrichten van een bedrijfsbezoek moeten onderzoeken voor welke bedrijven een vermoeden van een overtreding bestond, aldus de voorzieningenrechter. In dit geval is pas tijdens het onderzoek een vermoeden van een overtreding ontstaan ten aanzien van de beboete ondernemingen. Dat de ACM achteraf nog heeft geprobeerd de gebrekkige doelomschrijving te repareren, toont volgens de voorzieningenrechter juist aan dat ook de ACM zelf de doelomschrijving ontoereikend vond. De rechtbank schorst zowel het publicatie- als het boetebesluit.

terug naar boven


Voor al uw vragen met betrekking tot (EU) mededingingsrecht helpt bureau Brandeis u graag verder. U kunt ons bereiken via onderstaande links.

Bas Braeken – Jade Versteeg – Lara Elzas – Timo Hieselaar – Demi van den BergCoen Vermeij – Joost van Belois

Naar
boven