Competition Flashback Q2 2024: Ontwikkelingen mededingingsrecht
Dit is de Competition Flashback Q2 2024 van bureau Brandeis. In deze flashback vindt u een selectie van de belangrijkste Europese en Nederlandse mededingingsrechtelijke ontwikkelingen over het afgelopen kwartaal (klik hier voor het origineel). Wilt u graag voortaan de Competition Flashback van bureau Brandeis per e-mail ontvangen? Dan kunt u zich hiervoor aanmelden via dit formulier.
Overzicht Q2 2024
Fusiecontrole, FDI & FSR
- Hoogtepunten fusiebeoordelingen Europese Commissie
- ACM intensiveert fusietoezicht: in drie weken tijd drie nieuwe diepgaande onderzoeken naar voorgenomen overnames
- Rechtbank Rotterdam schorst gebod BTI om transactie uit 2021 alsnog te melden onder Wet Vifo
- Excessief opvragen van communicatie in gun-jumping onderzoek mogelijk toch onrechtmatig
- Commissie onderneemt actie met FSR; eerste dawn raids bij Chinese bedrijven en een drietal diepgaande onderzoeken in de zonnepanelen en telecom sector
Regulering digitale markten (DMA)
- Commissie wijst Booking.com en Apple’s iPadOS aan als kernplatformdiensten onder DMA
- Commissie opent eerste onderzoeken over niet-naleving DMA door Alphabet, Apple en Meta
Schadeclaims voor inbreuken mededingingsrecht
Kartels en verticale beperkingen
- HvJ bevestigt onrechtmatigheid ‘pay-for-delay’-overeenkomsten in farmaceutische markten
- Hof Den Bosch bevestigt dat centralisering van prijzenmanagement in wielersport door UCI/CPA niet in strijd is met mededingingsrecht
- Europese Commissie beboet Mondelēz € 337,5 miljoen voor belemmering van interstatelijke handel in chocolade, koekjes en koffieproducten
- IFF krijgt € 15,9 miljoen boete voor het verwijderen van Whatsappberichten tijdens inval Commissie
Misbruik machtspositie
Staatssteun
- Staatssteun voor Europese miljardenprojecten met betrekking tot waterstof en farmacie
- Staatssteunbesluit voor Condor opnieuw onderuit
- Gerecht vernietigt staatssteunbesluit van de Commissie wegens partijdigheid
Consumentenrecht
Hoogtepunten fusiebeoordelingen Europese Commissie
De overname van Viatris door Cooper is op 26 juni 2024 door de Europese Commissie (“Commissie”) voorwaardelijk goedgekeurd. Specifiek gaat het om de tak van Viatris die actief is in over the counter-medicijnen. Dit zijn medicijnen die zonder recept kunnen worden gekocht bij bijvoorbeeld apotheken en drogisterijen. De Commissie concludeerde dat de overname zou leiden tot verminderde concurrentie op de markten voor laxeerklysma’s voor kinderen in Portugal en oorsmeerverwijderingsproducten in Duitsland. Om deze zorgen weg te nemen, hebben de betrokken partijen voorgesteld om Coopers rechten, aanspraken en belangen in haar laxeermiddel Bebegel in Portugal af te stoten. Daarnaast stoot Cooper haar rechten, aanspraken en belangen in het oorsmeerverwijderingsproduct Otowaxol af in Duitsland. De Commissie keurt de overname onder deze voorwaarden goed.
ACM intensiveert fusietoezicht: in drie weken tijd drie nieuwe diepgaande onderzoeken naar voorgenomen overnames*
Autoriteit Consument & Markt, besluit van 29 april, 8 mei en 16 mei 2024
In het tweede kwartaal van 2024 heeft de Autoriteit Consument & Markt (“ACM”) ten aanzien van drie verschillende concentraties besloten dat meer onderzoek benodigd is. Op 29 april 2024 besloot de ACM dat meer onderzoek nodig is naar de overname van palletleveranciers Vierhouten Pallets en De With Pallets door Foresco.* De ACM vreest dat de overname mogelijk nadelige gevolgen voor afnemers van nieuwe houten pallets in Nederland heeft, omdat het de positie van Foresco verder versterkt. Volgens de ACM maakt de overname van Vierhouten en De With Pallets onderdeel uit van een strategie van overnames waardoor concurrenten uit de markt verdwijnen, zonder dat de ACM deze kleine overnames kan toetsen. Het is voor het eerst dat de ACM de schadetheorie van het ‘kralen rijgen’ daadwerkelijk onderzoekt, nadat zij al enige tijd heeft aangegeven dit problematisch te vinden. Zie bijvoorbeeld een eerdere blog van bestuursvoorzitter Martijn Snoep hierover.
Nog geen anderhalve week later op 8 mei 2024 besloot de ACM dat ook een vergunning vereist is voor de overname van Klaas de Boer door FincoEnergies. Beide partijen zijn actief als leverancier van scheepsbrandstoffen (met name gasolie) en smeermiddelen aan zakelijke eindgebruikers. Op basis van het initiële onderzoek ziet de ACM aanwijzingen voor het bestaan van aparte markten voor de levering van gasolie aan havengebonden afnemers zoals visserijen, sleepdiensten, passagiers-/veerdiensten, off-shore activiteiten en het loodswezen. De ACM komt vervolgens tot de voorlopige conclusie dat partijen in de havens van Harlingen, Lauwersoog, Eemshaven-Delfzijl, Amsterdam-IJmuiden en Den Helder over een hoog gezamenlijk marktaandeel beschikken (in Lauwersoog zelfs oplopend tot 90-100%) en dat afnemers in die havens geen tot weinig uitwijkmogelijkheden hebben. In de vergunningsfase zal de ACM nader onderzoek doen naar de vraag of er daadwerkelijk onderscheid moet worden gemaakt naar type afnemer, en of er mogelijke substituten zijn voor afnemers en eventuele inkooporganisaties, bijvoorbeeld door uit te wijken naar andere havens of de belevering door trucks in plaats van bunkerboten.
Tot slot besloot de ACM op 16 mei 2024 dat ook de overname van RTL door DPG voorlopig nog geen doorgang kan vinden. Eerder verbood de ACM reeds de overname van Talpa door RTL omdat deze zou leiden tot hogere prijzen voor televisieadvertenties en de doorgifte van zenders via telecommunicatiebedrijven, ten koste van de consument. Met de overname van RTL door DPG vreest de ACM wederom voor het ontstaan van een te machtige partij in het Nederlandse medialandschap. Meer in het bijzonder voorziet de ACM een mogelijke verschraling van de omvang, kwaliteit en pluriformiteit van het algemene nieuwsaanbod aan consumenten. Ook voorziet zij mogelijke negatieve gevolgen voor adverteerders, journalisten en specifiek voor persbureau ANP en de mediabedrijven die van haar afnemen. Dit zal zij in een eventuele vergunningsfase nader onderzoeken.
* bureau Brandeis is betrokken bij de vergunningsfase van deze voorgenomen concentratie.
Rechtbank Rotterdam schorst gebod BTI om transactie uit 2021 alsnog te melden onder Wet Vifo
Rechtbank Rotterdam, uitspraak van 25 april 2024
De rechtbank Rotterdam heeft op 25 april 2024 een voorlopige voorziening getroffen om een besluit van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (“Minister”) te schorsen, op basis waarvan Anteryon alsnog een melding moest doen bij het Bureau Toetsing Investeringen (“BTI”) op grond van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (“Wet Vifo”).
In 2019 verwierf het Chinese Jingfang Optoelectronics (“Jingfang”) 70% van de aandelen in het Eindhovense Anteryon, een bedrijf dat gespecialiseerd is in onder meer (micro)optische componenten voor semiconductors. China Wafer had, ondanks haar minderheidsaandeel (33%), al sinds 2019 alle stemrechten in Jingfang. In 2021 nam China Wafer de overige 66% van de aandelen in Jinfang over. De Minister gelastte Anteryon bij besluit van 15 juni 2023 om een melding te doen bij het BTI op grond van artikel 58 Wet Vifo. Op grond van dat artikel moet een verwervingsactiviteit die plaatsvond tussen 8 september 2020 en 1 juni 2023 op verzoek van de Minister alsnog gemeld worden, wanneer een redelijk vermoeden bestaat dat dit tot een risico voor de nationale veiligheid leidt.
Anteryon stelde beroep in tegen dit besluit en verzocht daarnaast de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen totdat er op het beroep werd beslist. Er was volgens China Wafer geen sprake van een verwervingsactiviteit in de zin van de Wet Vifo, omdat zij sinds 2019 al alle stemrechten had. De voorzieningenrechter oordeelde dat het redelijk vermoeden van artikel 58 Wet Vifo niet op het bestaan van een verwervingsactiviteit ziet, maar op het risico voor de nationale veiligheid. De Minister had, voordat de verplichting tot melding werd opgelegd, eerst moeten vaststellen of sprake was van een verwervingsactiviteit in de zin van de Wet Vifo. Daarvan was evident geen sprake volgens de voorzieningenrechter, omdat er geen stemrechten werden overgedragen bij de transactie in 2021. Het besluit wordt daarom geschorst totdat er in beroep op is beslist.
Los van deze zaak is op het gebied van de Wet Vifo nog relevant dat op 18 juni 2024 een nieuwe beleidsregel is gepubliceerd waarin de begripsomschrijving van een ‘beheerder van een bedrijfscampus’ als bedoeld in artikel 1 Wet Vifo, wordt verduidelijkt en toegelicht (lees meer over de Wet Vifo in ons eerdere nieuwsbrief en blog).
Excessief opvragen van communicatie in gun-jumping onderzoek mogelijk toch onrechtmatig
Vice-President van het Hof van Justitie, beschikking van 11 april 2024
Op 11 april 2024 vernietigde de Vice-President bij het Hof van Justitie (“VP”) de beslissing van het Gerecht van de Europese Unie (“Gerecht”) dat Vivendi geen spoedeisend belang heeft bij het opschorten van het brede informatieverzoek van de Commissie bij haar onderzoek naar het vroegtijdig implementeren van de overname van Lagardère. Deze overname werd op 24 oktober 2022 bij de Commissie gemeld en op 9 juni 2023 onder voorwaarden goedgekeurd. Een maand later kondigde de Commissie aan een formeel onderzoek te starten naar de vroegtijdige implementatie. In dat kader verzocht de Commissie in september 2023 een brede set aan informatie en communicatie op bij Vivendi. Daarbij ging het om alle communicatie via bijvoorbeeld e-mail, SMS en instant messaging tussen bepaalde medewerkers en vertegenwoordigers van Vivendi over een periode van meerdere jaren, waaronder ook privé-e-mailboxen indien die ooit zijn gebruikt voor zakelijke communicatie. Tegen deze beslissing verzocht Vivendi om een voorlopige voorziening bij het Gerecht. Daartoe voerde zij aan dat het opvragen van al deze communicatie zonder enige waarborgen om persoonlijke gegevens te filteren leidt tot een grootschalige privacyschending (in strijd met het recht op privéleven) en daarmee mogelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Frans recht.
Het Gerecht oordeelde dat Vivendi geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. Volgens het Gerecht had de Commissie voldoende maatregelen genomen ter bescherming van ‘persoonsgegevens’ zoals bedoeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming en was het risico op strafrechtelijke sancties slechts hypothetisch. Bovendien was de Commissie gebonden aan strikte geheimhoudingsverplichtingen.
In hoger beroep stelt de VP vast dat het Gerecht Vivendi’s argumenten over de aard van de betrokken gegevens te nauw heeft geïnterpreteerd. Om die reden komt de VP tot de conclusie dat de beschikking van het Gerecht vernietigd moet worden. De VP oordeelt dat, gelet op de zeer brede reikwijdte van het verzoek – zowel materieel als temporeel – het ‘zeer waarschijnlijk’ is dat de Commissie op basis van het onderliggende verzoek bepaalde persoonlijke gegevens onder ogen zal zien, zoals privé-e-mails. Dit leidt mogelijk tot een privacyschending en een strafbaar feit naar Frans recht. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven, aldus de VP. De geheimhoudingsplicht van de Commissie (richting derden) maakt dit niet anders: deze gegevens komen immers nog steeds bij haar agenten terecht.
Commissie onderneemt actie met FSR; eerste dawn raids bij Chinese bedrijven en een drietal diepgaande onderzoeken in de zonnepanelen en telecom sector
Europese Commissie, persbericht van 23 april en 10 juni 2024
De Commissie heeft het afgelopen kwartaal vier onderzoeken geopend onder de Verordening buitenlandse subsidies (“FSR”) waarin zij nagaat of ondernemingen in het kader van een overname dan wel aanbesteding subsidies van niet-Europese overheden (“buitenlandse subsidies”) hebben ontvangen die de interne markt verstoren.
Op 3 april 2024 opende de Commissie diepgaande onderzoeken naar twee consortia actief in de zonnepanelen sector. Een van de consortia bestaat uit dochterondernemingen van Shanghai Electric Group Co. Ltd, een staatsonderneming van China. Bij het andere consortium is LONGi Green Energy Technology Co., Ltd, beursgenoteerd in Hong Kong, via een Duitse dochteronderneming betrokken. De onderzoeken richten zich op de mogelijk marktverstorende rol van buitenlandse subsidies aan inschrijvers voor een Roemeense openbare aanbestedingsprocedure voor een zonnepanelenpark. De Commissie gaat beoordelen of de betrokken ondernemingen oneerlijke voordelen hebben ontvangen om aanbestedingsprocedures in de Europese Unie (“EU”) te winnen.
Vervolgens maakte de Commissie op 23 april 2024 bekend onaangekondigde dawn raids te hebben uitgevoerd bij panden van een bedrijf actief in de productie en verkoop van beveiligingsapparatuur. Al snel werd duidelijk dat het om een inval bij Nuctech ging, een Chinees bedrijf gevestigd in Nederland en Polen dat actief is in de productie en verkoop van scanapparatuur voor (lucht)havens. De Commissie heeft voor de uitvoering van de bedrijfsbezoeken samengewerkt met de nationale mededingingsautoriteiten van Nederland (ACM) en Polen (UOKiK). De Commissie heeft nog niet bekendgemaakt of zij een diepgaand onderzoek gaat openen naar aanleiding van het bedrijfsbezoek.
Tot slot maakte de Commissie op 10 juni 2024 bekend dat zij een diepgaand onderzoek opent naar de voorgestelde overname van PPF Telecom (actief in Bulgarije, Hongarije, Tsjechië, Servië en Slowakije) door telecombedrijf e& (gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten, “VAE”). Volgens de Commissie zijn er indicaties dat e& buitenlandse subsidies heeft gekregen die de interne markt verstoren. Het betreft een onbeperkte garantie van de VAE en een lening van door de VAE gecontroleerde banken die de transactie faciliteren. e& is het eerste niet-Chinese bedrijf dat onderwerp is van een FSR-onderzoek door de Commissie. Bovendien is dit het eerste diepgaande onderzoek dat de Commissie uitvoert ten aanzien van een (voorgestelde) concentratie: alle voorgaande diepgaande onderzoeken zagen op aanbestedingsprocedures. Voor meer informatie over de FSR, zie onze eerdere blog.
Commissie wijst Booking.com en Apple’s iPadOS aan als kernplatformdiensten onder DMA
Europese Commissie, persberichten van 29 april en 13 mei 2024
Op 29 april kwalificeerde de Commissie Apple als poortwachter in de zin van de Wet Digitale Markten (“DMA”) met betrekking tot het besturingssysteem voor haar iPads, iPadOS. Hoewel Apple met iPadOS niet voldoet aan de kwantitatieve drempels, zorgen de kwalitatieve kenmerken van iPadOS ervoor dat Apple nu ook als poortwachter kwalificeert ten aanzien van deze kernplatformdienst (“KPD”). In het bijzonder benoemt de Commissie dat eindgebruikers vastzitten in het “Apple ecosysteem”, dat door Apple wordt gebruikt om eindgebruikers te ontmoedigen over te stappen naar andere besturingssystemen voor tablets.
Verder wees de Commissie op 13 mei ook Booking.com aan als poortwachter ten aanzien van haar onlinetussenhandelsdienst voor vakantieverblijven. Booking.com meldde zichzelf als poortwachter bij de Commissie omdat het dusdanig veel eind- en zakelijke gebruikers bedient dat het daarmee voldoet aan de drempels van de DMA. Ook twee andere bedrijven meldden zich als (mogelijke) poortwachter bij de Commissie, namelijk X (voor X Ads) en TikTok (voor TikTok Ads). De Commissie besloot echter dat zij niet als poortwachters kwalificeren ten aanzien van deze KPDs omdat zij niet in aanmerking komen als belangrijke verbindingen tussen zakelijke gebruikers en consumenten. Wel doet de Commissie nader onderzoek naar de mogelijke aanwijzing van de onlinesocialenetwerkdienst van X als KPD.
Apple en Booking.com hebben zes maanden de tijd om te voldoen aan de verplichtingen die nu rusten op hun KPDs. Voor meer informatie over de aanpassingen die de overige poortwachters reeds hebben verricht om aan de DMA te voldoen, zie onze eerdere blog.
Commissie opent eerste onderzoeken over niet-naleving DMA door Alphabet, Apple en Meta
Europese Commissie, persbericht van 25 maart
Op 25 maart 2024 opende de Commissie meerdere onderzoeken naar de mogelijke niet-naleving van de DMA door Alphabet, Apple en Meta. De onderzoeken richten zich op de aanpassingen die de drie poortwachters hebben doorgevoerd aan hun KPDs om aan de verplichtingen uit de DMA te voldoen.
Bij Meta onderzoekt de Commissie het “pay or consent”-model, op basis waarvan consumenten óf het gebruik van hun data door Meta moeten toelaten, óf moeten betalen voor Meta’s diensten. Alphabet is onderworpen aan twee onderzoeken van de Commissie. Het eerste onderzoek ziet op het al dan niet gunstiger behandelen door Alphabet van haar eigen diensten op Google Search ten opzichte van soortgelijke diensten van derden. Het tweede onderzoek betreft de mogelijkheden voor appontwikkelaars om alternatieve betalingsmethodes aan te bieden aan consumenten.
Ook Apple wordt onderzocht voor haar regels omtrent alternatieve betalingsmethodes in haar Apple App Store. Op 24 juni 2024 publiceerde de Commissie haar voorlopige bevindingen. De Commissie concludeerde dat Apple appontwikkelaars niet genoeg ruimte biedt om consumenten te informeren over alternatieve betalingsmethodes. Zo mogen appontwikkelaars consumenten alleen via een link naar een website buiten de app doorverwijzen naar alternatieve betalingsmethodes. Daarnaast gaan de tarieven die Apple in rekening brengt voor betalingen buiten haar appstore verder dan strikt noodzakelijk, aldus de Commissie. Tegelijkertijd maakte de Commissie bekend dat zij ook een onderzoek is gestart naar de contractuele voorwaarden die Apple stelt aan appontwikkelaars om toegang te krijgen tot nieuwe functionaliteiten die Apple in het kader van de DMA moest doorvoeren, zoals het aanbieden van alternatieve appstores.
HvJ verduidelijkt toepassingsbereik Kartelschaderichtlijn en verjaring schadeclaims voor mededingingsinbreuken
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 18 april 2024
Op 18 april 2024 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ”) antwoord gegeven op de prejudiciële vraag wanneer een vordering tot schadevergoeding wegens een inbreuk op het mededingingsrecht verjaart en wat de temporele reikwijdte van de Kartelschaderichtlijn is. De aanleiding voor dit arrest was een Tsjechische zaak omtrent het machtsmisbruik van Google en Alphabet inzake Google Shopping.
De Commissie stelde op 27 juni 2017 vast dat Google en Alphabet misbruik maakten van hun machtspositie op de (nationale) markten voor online zoekdiensten door haar eigen productvergelijkingsdienst, Google Shopping, gunstiger te positioneren en weer te geven bij de zoekresultaten ten opzichte van concurrerende productvergelijkingsdiensten. Het samenvattingsbesluit is op 12 januari 2018 in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd. Vervolgens heeft Heureka, een Tsjechische prijsvergelijkingswebsite, op 26 juni 2020 een schadevergoedingsvordering ingesteld tegen Google. Op 27 mei 2014 had Heureka echter reeds in een persbericht aangegeven dat zij de toezeggingen die Google in 2013 (tevergeefs) voorstelde, niet toereikend vond. Om die reden is de vordering van Heureka volgens Google verjaard; Heureka had in 2014 reeds kennis van de door haar geleden schade en de identiteit van Google, waardoor de verjaringstermijn volgens Google toen al is gaan lopen.
Het HvJ brengt allereerst in herinnering dat de verjaringstermijn niet gaat lopen voordat de inbreuk is beëindigd en de benadeelde bekend is met het bestaan, omvang en duur van de inbreuk, alsook de omvang van de door de inbreuk veroorzaakte schade en het oorzakelijke verband tussen die schade en die inbreuk. Dit valt volgens het HvJ in beginsel samen met de datum van publicatie van het (samenvattings)besluit in het Publicatieblad. Het is echter niet uitgesloten dat een persoon voorafgaand aan deze publicatie kennisneemt van de noodzakelijke elementen om een schadevordering te kunnen instellen, hetgeen aan de verweerder is om aan te tonen.
Aangezien de inbreuk bij het nemen van het besluit nog niet was beëindigd, begon de verjaringstermijn voor de vorderingen van Heureka op zijn vroegst op 27 juni 2017 te lopen. De verjaringstermijn was derhalve niet verstreken op het moment van indiening van de schadevergoedingsvordering.
HvJ bevestigt onrechtmatigheid ‘pay-for-delay‘-overeenkomsten in farmaceutische markten
Hof van Justitie van de Europese Unie, arresten van 27 juni 2024
Het HvJ heeft op 27 juni 2024 een aantal arresten gewezen waarin zij ingaat op de rechtmatigheid van zogeheten ‘pay-for-delay’-overeenkomsten in de farmaceutische sector. De Franse farmaceut Servier heeft een geneesmiddel voor de behandeling van bepaalde hartziekten (perindopril) ontwikkeld en op de markt gebracht. Hierop heeft zij in 2004 een (werkwijze)octrooi gevestigd, dat vervolgens door een aantal generieke fabrikanten werd aangevochten. Servier sloot in het kader van die octrooiprocedures schikkingsovereenkomsten met een aantal van die generieke fabrikanten, zoals Niche/Unichem, Matrix (thans Viatris), Teva, Lupin en Krka. Op grond van die overeenkomsten zouden de generieke fabrikanten afzien van het aanvechten van het octrooi en van het betreden van de markt voor perindopril, in ruil voor een vergoeding van Servier.
De Commissie besliste in 2014 dat er twee soorten inbreuken op het mededingingsrecht hadden plaatsgevonden. Ten eerste dat de schikkingsovereenkomsten de concurrentie op de markt beperkten doordat de partijen hadden afgesproken dat (potentiële) toetreders, dat wil zeggen de generieke fabrikanten zelf, buiten de markt zouden blijven. Schendingen dus van artikel 101 VWEU. Ten tweede dat Servier misbruik maakte van haar machtspositie doordat zij met het aangaan van de overeenkomsten een uitsluitingsstrategie hanteerde, een schending van artikel 102 VWEU. Daarop legde de Commissie een boete op aan Servier van € 330 miljoen en een boete van in totaal ongeveer € 97 miljoen aan de generieke fabrikanten. Hiertegen stelden de farmaceuten beroep in.
Het Gerecht hield de besluiten van de Commissie ten dele in stand. Ten aanzien van de inbreuken op artikel 101 VWEU vernietigde het Gerecht alleen het deel dat zag op de overeenkomsten tussen Servier en Krka. Bovendien vernietigde het Gerecht in zijn geheel de bevinding van de Commissie dat Servier misbruik had gemaakt van een machtspositie en zo artikel 102 VWEU had geschonden. Volgens het Gerecht had de Commissie niet voldoende vastgesteld dat de markt alleen het medicijn perindopril omvat, waardoor niet vast stond dat Servier daadwerkelijk een machtspositie had. Tegen het arrest van het Gerecht werden negen afzonderlijke beroepen ingesteld door Servier, Krka, de overige generieke fabrikanten en de Commissie.
Wat betreft het machtsmisbruik van Servier, oordeelt het HvJ dat het Gerecht de relevante markt zoals afgebakend door de Commissie op onjuiste gronden vernietigd heeft. In tegenstelling tot wat het Gerecht oordeelde, is de afwezigheid van prijselasticiteit wel een relevante indicator om tot een aparte markt voor perindopril te komen. Ten aanzien van het beroep betreffende de schikkingsovereenkomsten tussen Servier en Krka oordeelt het HvJ dat het Gerecht incorrect heeft getoetst of de overeenkomsten ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de mededinging wordt beperkt. De beoordeling van het Gerecht kan daarom niet blijven staan. Het HvJ verwijst de zaak terug naar het Gerecht ter verdere beoordeling van de punten die vernietigd zijn.
De beroepen van de overige generieke fabrikanten wijst het HvJ in zijn geheel af. De arresten van het Gerecht daarover worden door het HvJ bekrachtigd.
Hof Den Bosch bevestigt dat centralisering van prijzenmanagement in wielersport door UCI/CPA niet in strijd is met mededingingsrecht
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, arrest van 19 maart 2024 (gepubliceerd 12 april 2024)
In de eerste Nederlandse civiele sportzaak ná de ISU– en Super League-arresten van het HvJ van 21 december 2023 (zie Competition Flashback, Q4 2023), bekrachtigt het gerechtshof Den Bosch het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in een geschil tussen het Nederlandse Cycling Service tegen de Internationale Wielerunie (“UCI”) en de daaraan verwante Associatie voor Professionele Wielrenners (“CPA”).
Cycling Service is een aanbieder van agentdiensten rondom de uitbetaling van prijzengeld in de wielersport. Cycling Service stelde dat de centralisering van het prijzenmanagement in de heren wielersport (via het CPM-platform), zoals in 2019 verplicht gesteld in de UCI Regulations, in strijd is met het mededingingsrecht. Volgens de rechtbank Zeeland-West-Brabant moeten UCI en CPA weliswaar worden beschouwd als een ondernemersvereniging respectievelijk onderneming, maar is geen sprake van een doelbeperking en is voor het beoordelen van een gevolgbeperking dan wel misbruik van machtspositie onvoldoende aangevoerd.
Het gerechtshof Den Bosch onderzoekt of (i) het besluit van UCI tot het verplichte gebruik van het CPM-platform ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de mededinging wordt beperkt, en (ii) CPA die is toegetreden tot de markt waarop Cycling Service al actief was, misbruik maakt van een machtspositie. Het gerechtshof hecht in haar oordeel groot belang aan het feit dat het CPM-platform ruimte overlaat aan concurrerende agenten – Cycling Service is ook nog steeds actief op de markt – alsook het feit dat een tender heeft plaatsgevonden voor de inrichting en het beheer van het CPM-platform, waaraan Cycling Service heeft deelgenomen. Het gerechtshof meent op basis daarvan dat geen sprake is van een doelbeperking, terwijl voor een gevolgbeperking onvoldoende is gesteld.
Aan een beoordeling van een eventuele machtspositie komt het gerechtshof (ook) niet toe, nu in hoger beroep opnieuw onvoldoende is gesteld om de markt te kunnen afbakenen. Wel behandelt het gerechtshof de grief van Cycling Service rondom de onderbouwing van de gevolgen van het CPM-platform voor de rentabiliteit van Cycling Service. Het feit dat zij 50% in prijs zou moeten zakken om te kunnen concurreren met het CPM-platform, is volgens het gerechtshof onvoldoende om te spreken van roofprijzen. Bovendien heeft Cycling Service geen inzicht gegeven in omzetverliezen, bijvoorbeeld aan de hand van jaarstukken.
De vraag is of deze strikte toets zoals toegepast door het gerechtshof in lijn is met de Europese rechtspraak op dit gebied. Recent stelde advocaat-generaal Szpunar in zijn conclusie met betrekking tot prejudiciële vragen over FIFA’s Transferregels dat bij marktbrede mededingingsbeperkende regelingen relatief snel kan worden aangenomen dat die naar hun aard, noodzakelijkerwijs de mededinging beïnvloeden en als doelbeperkingen moeten worden beschouwd.
Europese Commissie beboet Mondelēz € 337,5 miljoen voor belemmering van interstatelijke handel in chocolade, koekjes en koffieproducten
Europese Commissie, persbericht van 23 mei 2024
Op 23 mei 2024 legde de Europese Commissie voedselconglomeraat Mondelēz International, Inc. (“Mondelēz”) een boete op van € 337,5 miljoen wegens (i) het sluiten van 22 mededingingsbeperkende overeenkomsten of afgestemde gedragingen gericht op het beperken van de interstatelijke handel van haar producten, en (ii) het misbruiken van haar dominante positie op de Duitse en Nederlandse markt door het weigeren dan wel stopzetten van de levering van haar producten. Het portfolio van Mondelēz bevat onder meer de merken Côte d’Or, Milka, Oreo en Toblerone.
Mondelēz beperkte onder meer tussen 2012 en 2019 het territorium waarbinnen of de klanten waaraan grootafnemers de producten van Mondelēz mochten verkopen. Daarnaast verbood Mondelēz tussen 2006 en 2020 tien exclusieve distributeurs om zonder voorafgaande toestemming te reageren op verkoopverzoeken van klanten gevestigd in een andere lidstaat. Dit is in strijd met het kartelverbod.
Ook heeft Mondelēz volgens de Commissie in twee gevallen tussen 2015 en 2019 misbruik gemaakt van haar machtspositie. Ten eerste heeft Mondelēz geweigerd om aan een Duitse tussenhandelaar te leveren om te voorkomen dat haar chocoladerepen werden doorverkocht in Oostenrijk, België, Bulgarije en Roemenië. Daarnaast heeft Mondelēz de levering van haar chocoladerepen in Nederland stopgezet om te voorkomen dat deze werden geëxporteerd naar België, waar Mondelēz hogere prijzen rekende voor haar producten.
IFF krijgt € 15,9 miljoen boete voor verwijderen Whatsappberichten tijdens inval Commissie
Europese Commissie, persbericht van 25 maart 2024
International Flavors and Fragrances (“IFF”) is op 24 juni 2024 door de Commissie beboet voor het verwijderen van Whatsappberichten tijdens een inval. Het onaangekondigde bedrijfsbezoek, dat in maart van 2023 plaatsvond, hoort bij een breder onderzoek van de Commissie naar de parfumindustrie. Over de staat van dat onderzoek is op dit moment nog niets bekend.
De Commissie is bevoegd om tijdens bedrijfsbezoeken kasten, bureaus en ook mobiele telefoons te doorzoeken. In dit geval vorderde de Commissie inzage van de mobiele telefoons van werknemers, waarna ze kon achterhalen dat een medewerker berichten had verwijderd die hij via Whatsapp had uitgewisseld met een concurrent. De berichten bevatten zakelijke informatie en waren verwijderd nadat de medewerker was geïnformeerd over het bedrijfsbezoek. IFF werkte direct mee met het onderzoek en hielp met het herstellen van de data. Dankzij de volle erkenning van haar schuld en de onmiddellijke medewerking kreeg IFF een boetevermindering van 50%, wat uiteindelijk neerkwam op 0,15% van IFF’s totale jaarlijkse omzet, oftewel € 15,9 miljoen. Dit is de eerste keer dat de Commissie een boete uitdeelt voor het verwijderen van berichten uitgewisseld via sociale media op een mobiele telefoon.
ACM wijst handhavingsverzoeken DHL en GLS over exclusieve PostNL-servicepunten af
Autoriteit Consument & Markt, besluiten van 5 april 2024
In haar besluiten van 5 april 2024 wees de ACM de verzoeken van DHL en GLS om handhavend op te treden tegen PostNL af. Beide partijen klaagden reeds in 2020 bij de ACM over de exclusiviteitsbepalingen die PostNL hanteert met bepaalde pakketservicepunten, waardoor bijvoorbeeld een winkelier die als PostNL-servicepunt fungeert, niet tegelijkertijd ook pakketten van andere aanbieders mag verwerken. Volgens de pakketvervoerders verhindert deze exclusiviteit hen toegang tot bepaalde belangrijke retailpunten op zogenoemde A-locaties, waardoor PostNL concurrerende pakketvervoerders uitsluit van de markt in strijd met artikel 6 en/of artikel 24 Mededingingswet.
Naar aanleiding van deze handhavingsverzoeken heeft de ACM onderzoeksbureau Panteia verzocht nader onderzoek te doen naar de relevante factoren bij de keuze van consumenten en webwinkels voor een pakketvervoerder en het belang van servicepunten in het bijzonder. Daaruit blijkt dat het hebben van een goed (landelijk) dekkend servicepuntennetwerk vooral in het B2C-segment van groot belang is voor webwinkels. Daarbij is met name de korte afstand tot een pakketpunt relevant en niet de ‘kwaliteit’ van de locatie op zich. De ACM gaat derhalve niet mee in het door DHL gesuggereerde onderscheid tussen pakketpunten op A-locaties en andere locaties, en kijkt voor de rest van haar beoordeling dus naar de brede markt voor (de inkoop van) servicepunten.
Ten aanzien van deze markt stelt de ACM vast dat de vier grootste pakketvervoerders (PostNL, DHL, GLS en DPD) ieder een succesvol landelijk dekkend netwerk van servicepunten hebben. DHL heeft zelfs net als PostNL een aandeel van ongeveer 30-35% op deze markt. Aangezien de grootste pakketvervoerders de laatste jaren allemaal in aantal servicepunten zijn gegroeid (in de meeste gevallen zelfs relatief méér dan PostNL), acht de ACM het niet aannemelijk dat PostNL een economische machtspositie heeft op markt voor (de inkoop van) servicepunten.
Of PostNL beschikt over een economische machtspositie op de (downstream) markt(en) voor pakketbezorging laat de ACM uiteindelijk in het midden. Nu de positie van DHL (zowel in algemene zin als ingezoomd op het B2C- en C2X-segment) de laatste jaren ten koste van PostNL is gestegen, is er volgens de ACM geen bewijs dat de exclusiviteit die PostNL hanteert daadwerkelijk leidt tot marktafscherming en daarmee misbruik. Gelet op deze ontwikkelingen is volgens de ACM ook geen sprake van een schending van het kartelverbod. Daarbij stelt de ACM nog dat de servicepuntcontracten waarin de exclusiviteit is bedongen jaarlijks opzegbaar zijn en dat de toetredingsdrempels voor retailers om een servicepunt aan te bieden laag zijn. Hierdoor zijn er voor andere pakketvervoerders voldoende alternatieven, aldus de ACM.
Staatssteun voor Europese miljardenprojecten met betrekking tot waterstof en farmacie
Europese Commissie, besluiten van 28 mei 2024
De Commissie heeft op grond van de EU-staatssteunregels twee belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (Important Project of Common European Interest “IPCEI”) goedgekeurd. De Commissie heeft geconcludeerd dat de projecten in lijn zijn met het staatssteunrecht omdat ze bijdragen aan de EU-doestellingen, gericht zijn op het ontwikkelen van technologieën die verder gaan dan wat de markt op dit moment biedt en noodzakelijk zijn om particuliere investeringen op te wekken.
Een van de IPCEIs betreft een gemeenschappelijk steunplan van zes lidstaten (België, Frankrijk, Hongarije, Italië, Slowakije en Spanje) genaamd Med4Cure en is gericht op de ondersteuning van onderzoek, innovatie, de eerste industriële toepassing van gezondheidsproducten en innovatieve productieprocessen van farmaceutische producten. Med4Cure beoogt de ontdekking van geneesmiddelen te versnellen alsook innovatieve en duurzamere productieprocessen voor farmaceutische producten te ontwikkelen. Dit draagt bij aan de doelen van de Europese gezondheidsunie en de Green Deal. De lidstaten verstrekken maximaal € 1 miljard aan steun. Verwacht wordt dat dit vervolgens bijna € 6 miljard aan particuliere investeringen genereert. Farmaceutische en biotechnische ondernemingen zoals Sanofi, Biotalentum en Sylentis, doen mee aan Med4Cure.
De tweede IPCEI, genaamd Hy2Move, ziet op de waterstofwaardeketen en volgt op drie eerdere IPCEIs ten behoeve van waterstoftechnologie. In 2022 keurde de Commissie reeds twee projecten goed: Hy2Tech, gericht op de ontwikkeling van waterstoftechnologieën voor eindgebruikers, en Hy2Use, gericht op waterstoftoepassingen in de industriële sector. In februari 2024 werd Hy2Infra goedgekeurd, dat zag op infrastructuur-investeringen ten behoeve van waterstof. Deze vierde IPCEI, Hy2Move, is uitsluitend gericht op de toepassing van waterstoftechnologie in mobiliteits- en vervoerstoepassingen. Een zevental lidstaten, waaronder Nederland, investeert tot ongeveer € 1,4 miljard, waardoor naar verwachting nog eens € 3,3 miljard aan particuliere investeringen kan worden aangetrokken.
Staatssteunbesluit voor Condor opnieuw onderuit
Het Gerecht van de Europese Unie, arrest van 8 mei 2024
Op 8 mei 2024 is de goedkeuring van de Commissie van staatssteun aan luchtvaartmaatschappij Condor vernietigd door het Gerecht. Ryanair is met deze nietigverklaring wederom met succes opgekomen tegen een staatssteunmaatregel in de luchtvaartsector (zie ook ons eerdere blog over staatssteun in de luchtvaartsector).
De steunmaatregel waarop het goedkeuringsbesluit ziet, betreft het kwijtschelden van schuldvorderingen op leningen die de Duitse overheid heeft verleend in het kader van (eerdere) steunmaatregelen wegens de COVID-19 pandemie. Deze kwijtschelding zelf was echter onderdeel van herstructureringssteun als gevolg van het faillissement van Thomas Cook.
Het Gerecht vernietigde het bestreden besluit omdat de Commissie niet had onderzocht of de Duitse overheid voldoende heeft gewaarborgd dat zij een redelijk deel in toekomstige waardestijgingen van Condor zou ontvangen, zoals vereist is op grond van de Richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun. Dit betekent dat de Commissie bij het heroverwegen van de steun, een nader onderzoek kan starten naar de steunmaatregel in kwestie. Bij een dergelijke procedure hebben Ryanair en andere belanghebbenden de mogelijkheid om hun zienswijze te geven. De Commissie kan na afloop van dit onderzoek vervolgens alsnog bepalen dat de staatssteun aan Condor rechtmatig is.
Gerecht vernietigt staatssteunbesluit van de Commissie wegens partijdigheid
Het Gerecht van de Europese Unie, arrest van 10 april 2024
Het Gerecht heeft op 10 april 2024 geoordeeld dat het besluit van de Commissie dat een Deense maatregel geen staatssteun betreft, nietig is omdat de Commissie haar objectieve onpartijdigheid heeft geschonden. De zaak betrof een klacht uit 2013 van Danske Slagtermestre, een beroepsvereniging voor onder meer kleine Deense slagers en slachthuizen, omdat de Deense overheidstaatssteun aan grote slachthuizen toekende door de zuiveringsheffingen voor de behandeling van afvalwater te verlagen. In 2018 besloot de Commissie dat geen sprake was van staatssteun omdat het geen bijzonder voordeel opleverde voor bepaalde ondernemingen. Nadat Danske Slagtermestre eerst niet-ontvankelijk werd verklaard door het Gerecht, vernietigde het HvJ het arrest en verwees zij de zaak voor verdere afdoening weer terug naar het Gerecht.
Danske Slagtermestre stelt dat de Commissie artikel 41 van het Handvest heeft geschonden doordat zij geen onpartijdige behandeling van haar zaak heeft gekregen. Hiervan was sprake omdat het Commissielid dat oordeelde over de klacht en het daaropvolgende besluit, voorheen de Deense minister van Economie en Binnenlandse Zaken en vicepremier van Denemarken was en verantwoordelijk voor de invoering van het heffingssysteem in kwestie. Daarnaast had het betrokken Commissielid op nationaal niveau publiekelijk en uitdrukkelijk een standpunt ingenomen ten gunste van de verlaging van de zuiveringsheffingen waartegen Danske Slagtermestre opkwam. Dit Commissielid was tevens de enige ondertekenaar van het bestreden besluit.
Gelet hierop oordeelde het Gerecht dat de betrokken commissaris er belang bij had dat de onrechtmatigheid van de zuiveringsheffing niet ter discussie werd gesteld. Het Gerecht vervolgde dat de organisatie van de administratieve procedure binnen de Commissie, onvoldoende waarborgen bood om uit te sluiten dat dit belang de administratieve procedure niet zou aantasten. Ten overvloede concludeerde het Gerecht tot slot dat de Commissie het beginsel van de particuliere marktdeelnemer onjuist toepaste. Daardoor heeft de Commissie tevens artikel 107 VWEU geschonden door te concluderen dat het de zuiveringsheffing geen voordeel opleverde. Om deze redenen is het besluit vernietigd.
ACM beboet Epic voor oneerlijke handelspraktijken gericht op kinderen bij Fortnite
Autoriteit Consument & Markt, besluiten van 18 december 2023 en publicatie van 14 mei 2024
In haar besluit van 18 december 2023 heeft de ACM aan spelontwikkelaar Epic Games International S.à.r.l. (“Epic”) een boete van € 1.125.000 en een bindende aanwijzing opgelegd. Epic heeft zich schuldig gemaakt aan drie oneerlijke handelspraktijken gericht op kinderen in het spel Fortnite. Bij de beoordeling van handelspraktijken wordt altijd een fictieve ‘gemiddelde consument’ genomen. In het geval van Fortnite is die gemiddelde consument een persoon tot 18 jaar. Kinderen zijn volgens de ACM door hun leeftijd kwetsbaarder voor bepaalde handelspraktijken, onder andere doordat zij gevoeliger zijn voor impulsaankopen.
Ten eerste bevatte Fortnite bedrieglijke schaarste-aanduidingen artikel 6:193g, onder g, BW. De webshop van Fortnite bevatte een aflopende timer van 24 uur die elke dag opnieuw begon te lopen, terwijl het aanbod in de webshop in sommige gevallen langer dan 24 uur beschikbaar is. Volgens de ACM is het aannemelijk dat een kind dat Fortnite speelt, verwacht dat een dergelijke timer de daadwerkelijke tijd aangeeft waarbinnen die producten kunnen worden gekocht. Ten tweede zette de Fortnite kinderen rechtstreek aan tot het doen van aankopen, onder andere met teksten als ‘Get it now’ of ‘Buy now’, in strijd met artikel 6:193i, onder e, BW. Tot slot is het geheel van deze praktijken volgens de ACM strijdig met de vereisten van professionele toewijding onder artikel 6:193b BW.
Voor deze laatste overtreding legt de ACM een bindende aanwijzing op. Epic moet haar digitale aanbod in de webshop van Fortnite voor 10 juni 2024 in overeenstemming brengen met artikel 6:193b BW.
Voor al uw vragen met betrekking tot (EU) mededingingsrecht helpt bureau Brandeis u graag verder. U kunt ons bereiken via onderstaande links.
Bas Braeken – Jade Versteeg – Lara Elzas – Timo Hieselaar – Demi van den Berg – Coen Vermeij – Joost van Belois