Competition Flashback Q1 2025: Ontwikkelingen mededingingsrecht
Dit is de Competition Flashback Q1 2025 van bureau Brandeis. In deze flashback vindt u een selectie van de belangrijkste Europese en Nederlandse mededingingsrechtelijke ontwikkelingen over het afgelopen kwartaal (klik hier voor het origineel). Wilt u graag voortaan de Competition Flashback van bureau Brandeis per e-mail ontvangen? Dan kunt u zich hiervoor aanmelden via dit formulier.
Overzicht Q1 2025
Fusiecontrole
- ACM past voor het eerst schadetheorie ‘kralen rijgen’ toe en verleent vergunning voor overname Vierhouten & De With door Foresco
- ACM publiceert kader voor beoordeling van overnames van autodealers
- ACM keurt overname KPN/Open Tower Company onder voorwaarden goed
- Hoogtepunten fusiebeoordelingen Europese Commissie
Kartelschade
- Mededingingsrechtelijk ondernemingsbegrip werkt door in internationale bevoegdheidsbeoordeling
- Hoge Raad wil prejudiciële vragen stellen over toepasselijk recht in trucks- en luchtvrachtkartel
- Rechtbank Amsterdam bevoegd in schadezaak over ethyleenkartel
Kartels & verticale beperkingen
Misbruik machtspositie
- Weigering Google om concurrerende app interoperabel te maken met eigen platform kan misbruik opleveren
- CBb: ACM heeft handhavingsverzoek over .nl internetdomein terecht afgewezen
- Boete Leadiant voor machtsmisbruik in hoger beroep bekrachtigd en handhavingsverzoek tegen zorgverzekeraars door de ACM onvoldoende gemotiveerd
- ACM publiceert toezeggingenbesluit Ticketmaster
- ACM wijst handhavingsverzoek L-Mobi tegen KPN af
Gereguleerde markten & overheidsconcurrentie
- ACM positief over duurzaamheidsafspraken in natuursteen- en textielsector
- Verordening Buitenlandse Subsidies: voorlopige voorzieningen Nuctech tegen inval Commissie ook in hoger beroep afgewezen
- Rechter geeft uitleg over functievermengings- en bevoordelingsverbod bij subsidieverstrekking
- ACM treedt op tegen marktmanipulatie in groothandelsmarkt voor gas
Consumentenrecht
- Bezwaar Epic tegen boetes Fortnite ongegrond
- Rechtbank Rotterdam oordeelt ten gunste van ACM over openbaarmakingsverzoek
ACM past voor het eerst schadetheorie ‘kralen rijgen’ toe en verleent vergunning voor overname Vierhouten & De With door Foresco*
Autoriteit Consument & Markt, besluit van 21 februari 2025
Op 21 februari 2025 heeft de Autoriteit Consument & Markt (“ACM”) een vergunning aan palletverkoper Foresco verleend voor de overname van concurrenten Vierhouten Palletindustrie (“Vierhouten”) en De With Pallets (“DWP”). Het vergunningsbesluit volgt op een tweede fase-onderzoek, waarbij de ACM voor het eerst de schadetheorie van ‘kralen rijgen’ toepast. Kralen rijgen is een strategie waarbij een onderneming een reeks kleine(re) – al dan niet meldingsplichtige – overnames doet waardoor het marktaandeel van de onderneming groeit.
Voor haar eerste toepassing van deze schadetheorie zet de ACM in een besluit het beoordelingskader rondom kralen rijgen uiteen. Hoewel de ACM aangeeft in beginsel een neutrale positie in te nemen ten opzichte van kralen rijgen, schetst zij in het besluit drie scenario’s waarin deze strategie problematisch kan zijn voor de concurrentie. Dit is het geval wanneer het kralen rijgen:
- een dominante machtspositie in het leven roept;
- een bestaande dominante machtspositie (verder) versterkt; en
- resulteert in het creëren van een toekomstige dominante machtspositie, waarbij de ACM (ook) zal kijken naar voldoende concrete toekomstige/voorgenomen overnames van de koper.
De ACM heeft de geplande overname van DWP-Vierhouten door Foresco beoordeeld op basis van deze scenario’s. Uiteindelijk komt de ACM tot de conclusie dat Foresco na de overname nog voldoende concurrentiedruk ondervindt van andere palletverkopers en dat afnemers van pallets ook na de overname voldoende alternatieven hebben. De ACM verwacht derhalve niet dat de prijzen zullen stijgen als gevolg van de overname en verleent daarom de vergunning. Het onderzoek van de ACM naar kralen rijgen in deze zaak past in een bredere tendens gericht op het uitbreiden van haar bevoegdheden. Zo kondigde de ACM op 7 maart 2025 aan een onderzoek te starten naar de niet-meldingsplichtige overname van het Duitse Ziemann door Brink’s in de geldtransportsector vanwege het beperkte aantal spelers op deze markt en de positie van Brink’s daarop. Daarnaast ligt er op dit moment een wetsvoorstel voor consultatie om bevoegdheden voor de ACM in het leven te roepen om bepaalde niet-meldingsplichtige concentraties toch in te (kunnen) roepen.
* bureau Brandeis heeft Vierhouten en DWP bijgestaan in het tweede fase-onderzoek van de ACM
ACM publiceert kader voor beoordeling van overnames van autodealers
Autoriteit Consument & Markt, publicatie van 21 februari 2025
In reactie op de consolidatieslag in de autodealerbranche heeft de ACM voor de eerste keer in haar concentratietoezicht een handreiking gepubliceerd om marktpartijen te informeren over haar werkwijze bij fusies in een specifieke sector. Van oudsher heeft de ACM bij de beoordeling van concentraties tussen autodealers een brede geografische markt gehanteerd, waardoor de marktaandelen van de vaak lokaal of regionaal opererende partijen (standaard) laag uitvielen. Hier is in recente concentratiebesluiten verandering in gekomen.
Op basis van aanvullend marktonderzoek concludeert de ACM dat de detailhandelsmarkt van nieuwe personenauto’s verkocht aan particulieren en kleinzakelijke afnemers, lokaal moet worden afgebakend. Uit een reistijdenanalyse blijkt dat 80% van de kopers bereid is maximaal 35 minuten rijden naar een dealervestiging voor de aanschaf van een nieuwe auto. De ACM meent dat voor een accurate beoordeling van mogelijke mededingingsproblemen bij autodealerconcentraties moet worden gekeken naar zogenaamde catchment area’s (de postcodegebieden rondom een dealervestiging waarin 80% van de omzet wordt behaald).
Om te voorkomen dat de meldende partijen bij elke concentratie een zeer complexe postcodeanalyse moeten uitvoeren, heeft de ACM een stapsgewijze methode ontwikkeld die bij het meldingsformulier dient te worden opgenomen. De eerste stap is het bepalen van de nationale marktaandelen van de betrokken automerken, wat volgens de ACM een redelijke benadering is voor de relevante marktgebieden. Indien het totale marktaandeel van de automerken die door één of beide van de fuserende autodealers worden verkocht minder dan 25% bedraagt, én op elk individueel autosegment (A t/m N) minder dan 40% bedraagt, volstaat een globale analyse van de marktaandelen van partijen.
Indien ten minste één drempelwaarde wordt overschreden, moeten de meldende partijen op basis van herkomstgegevens de relevante geografische marktgebieden van alle betrokkenvestigingen bepalen. Wanneer deze marktgebieden overlappen én meer dan 5% van de relevante omzet wordt behaald in de overlappende postcodegebieden, is een nadere analyse van de marktaandelen en de concurrentie vereist. Daarbij wordt tevens gekeken naar mogelijke segmenten op basis van (prijs)klasse merken en/of het type brandstof.
Bij de analyse van de relevante geografische markt voor merkspecifieke onderhouds- en reparatiediensten aan personenauto’s zijn geen drempelwaarden van toepassing en dienen de meldende partijen dus altijd de relevante verzorgingsgebieden te bepalen (waarna dezelfde stappen gelden als bij de detailhandelsmarkt). De geografische markt voor distributie van auto-onderdelen neigt in de visie van de ACM naar nationaal van omvang.
De handreiking van de ACM past binnen het strikter wordende toezicht op concentraties tussen lokaal opererende partijen. Zie in dat kader ook het hiervoor besproken recente tweede-fasebesluit inzake Foresco/Vierhouten en De With Pallets en de mogelijke komst van een call-in bevoegdheid van de ACM. Niet uit te sluiten is dat de ACM een vergelijkbare methode ook zal toepassen in andere sectoren.
ACM keurt overname KPN/Open Tower Company onder voorwaarden goed
Autoriteit Consument & Markt, besluit van 6 februari 2025
De ACM heeft op 6 februari 2025 onder voorwaarden goedkeuring gegeven voor de overname van Open Tower Company (“OTC”) door KPN, waarbij KPN samen met APG aandeelhouder wordt in OTC. De voorwaarden zijn volgens de ACM nodig om te waarborgen dat andere telecombedrijven eerlijk toegang krijgen tot de antenne-opstelpunten, zoals zendmasten, die OTC aanbiedt. Dit betekent dat concurrerende telecomaanbieders op basis van dezelfde voorwaarden en tarieven toegang moeten blijven krijgen, en dat de kwaliteit van de dienstverlening aan hen gelijk moet zijn aan die van KPN. Daarnaast moet OTC een transparante procedure hanteren voor het verlenen van toegang en moet zij bestaande overeenkomsten met andere telecombedrijven respecteren. Ook is er een protocol opgesteld om te voorkomen dat KPN concurrentiegevoelige informatie van andere bedrijven gebruikt om haar eigen positie te versterken.
Hoogtepunten fusiebeoordelingen Europese Commissie
De Europese Commissie (“Commissie”) heeft de fusie tussen Constantia en Aluflexpack, beide actief op het gebied van verpakkingsoplossingen voor verschillende industrieën, voorwaardelijk goedgekeurd. Volgens de Commissie zou de voorgenomen concentratie leiden tot horizontale effecten in de markten voor de verkoop van gesteriliseerde aluminium blikken en deksels voor natvoer voor huisdieren en bepaalde menselijke etenswaren (zoals paté). De fuserende partijen hebben aangeboden om de gehele afdeling voor gesteriliseerd natvoer en etenswaren binnen Aluflexpack af te stoten aan MTX Group. De bevindingen van de Commissie ten aanzien van deze koper zullen aanbod komen in een separaat goedkeuringsproces.
De Commissie heeft de voorgenomen overname van DS Smith door International Paper Company, twee verticaal geïntegreerde papier- en verpakkingsbedrijven, onder voorwaarden goedgekeurd. Uit onderzoek van de Commissie bleek dat de transactie zou hebben geleid tot verminderde concurrentie op de markten voor de productie en levering van golfkartonproducten in Portugal, Spanje en Frankrijk. Om de bezwaren van de Commissie weg te nemen, boden de fuserende partijen aan vijf fabrieken van International Paper Company in de betreffende markten af te stoten. Aangezien deze maatregelen de bezwaren wegnemen, keurt de Commissie de overname voorwaardelijk goed.
Mededingingsrechtelijk ondernemingsbegrip werkt door in internationale bevoegdheidsbeoordeling
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 13 februari 2025
Op 13 februari 2023 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ”) arrest gewezen over de verhouding tussen het materiële mededingingsrecht – in het bijzonder het ondernemingsbegrip – en de bevoegdheidsbeoordeling door nationale rechters op grond van het internationale privaatrecht. Het arrest volgt op een prejudiciële verwijzing van de Hoge Raad (“HR”) en betreft een geschil tussen het Griekse Macedonian Thrace Brewery (“MTB”) enerzijds en het Griekse Athenian Brewery (“AB”) en diens Nederlandse (groot)moedervennootschap Heineken anderzijds. AB heeft misbruik gemaakt van haar machtspositie op de Griekse biermarkt en is daarvoor beboet door de Griekse mededingingsautoriteit. MTB stelt daardoor schade te hebben geleden en maakte een procedure aanhangig voor de Nederlandse rechter omdat AB’s (groot)moedervennootschap, Heineken, in Nederland gevestigd is.
De vraag die voorlag bij het HvJ is of Heineken als ankergedaagde kan fungeren voor het aannemen van bevoegdheid door de Nederlandse rechter, doordat zij samen met AB een onderneming vormt en derhalve hoofdelijk aansprakelijk is voor de door AB veroorzaakte schade. In het bijzonder ging het om de vraag in hoeverre het (weerlegbare) vermoeden van beslissende invloed van een moedermaatschappij op diens dochtervennootschap mag doorwerken in de bevoegdheidsbeoordeling, en hoe moet worden omgegaan met een betwisting van dit (weerlegbare) bewijsvermoeden.
Het Hof herhaalt dat voor de toepassing van de ankergedaagderegel (artikel 8 lid 1 Brussel I-bis Verordening) vereist is dat er een zodanige nauwe band tussen de vorderingen bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling. Daarbij stelt het HvJ voorop dat een moedermaatschappij hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor mededingingsinbreuken door een dochteronderneming, indien zij beslissende invloed uitoefende op het gedrag van die dochter. In dat geval behoren de moeder- en dochterentiteit tot dezelfde onderneming en zijn zij als zodanig hoofdelijk aansprakelijk. Dat die hoofdelijkheid niet is vastgesteld door de Commissie maar door een nationale mededingingsautoriteit, doet daaraan niets af.
Wat betreft de betwisting van het bewijsvermoeden van beslissende invloed, benadrukt het HvJ dat de nationale rechter bij de bevoegdheidsbeoordeling noch de ontvankelijkheid noch de gegrondheid van de voorliggende vordering beoordeelt. Er wordt uitsluitend gekeken naar de aanknopingspunten met de forumstaat waarop de bevoegdheid wordt gebaseerd. De nationale rechter kan zich in de bevoegdheidsbeoordeling beperken tot het nagaan of niet op voorhand is uitgesloten dat sprake was van beslissende invloed door de moedermaatschappij, in dit geval Heineken. Dat is in beginsel het geval wanneer de moedermaatschappij nagenoeg het gehele kapitaal van haar dochter bezit, tenzij de moedermaatschappij met bewijskrachtige aanwijzingen dit bewijsvermoeden kan ontkrachten, aldus het HvJ. Hiermee bevestigt het HvJ dat het materiële mededingingsrecht doorwerkt in de bevoegdheidsbeoordeling binnen het internationale privaatrecht.
Hoge Raad wil prejudiciële vragen stellen over toepasselijk recht in trucks- en luchtvrachtkartel
Hoge Raad, arresten van 21 maart 2025
Op 21 maart 2025 wees de HR twee arresten waarin zij prejudiciële vragen formuleert die hij voornemens is te stellen aan het HvJ. Het eerste arrest heeft betrekking op follow-on vorderingen tot schadevergoeding als gevolg van het truckskartel; het tweede arrest ziet op het luchtvrachtkartel. In beide arresten gaat de HR in op de bepaling van het toepasselijk recht in complexe grensoverschrijdende kartelzaken.
In zowel het trucks-arrest als het luchtvracht-arrest besluit de HR om aan het HvJ te vragen of het Unierecht, in het bijzonder het beginsel van doeltreffendheid, met zich brengt dat een enkele en voortdurende inbreuk op artikel 101 VWEU moet worden gekwalificeerd als een onrechtmatige gedraging die per benadeelde leidt tot één schadevordering, die meerdere schadeposten (transacties) kan omvatten. De HR vraagt tevens of deze kwalificatie überhaupt door het Unierecht wordt bepaald, of dat dit moet worden overgelaten aan het nationaal recht van de lidstaten.
De zaak rondom het Trucks-arrest is bij de HR gekomen als een (nationale) prejudiciële verwijzing van de rechtbank Amsterdam. Over het antwoord op een deel van deze prejudiciële vragen bestaat volgens de HR twijfel. Daarom besluit de HR nog een aantal aanvullende prejudiciële aan het HvJ te vragen inzake het toepasselijk recht met betrekking tot het truckskartel. Zo vraagt de HR zich af in hoeverre de Rome II-Verordening van toepassing is op enkele voortdurende inbreuken die voortduurden tot na de inwerkingtreding van die verordening (2009), maar aanvingen voorafgaand daaraan. Ook wil de HR weten hoe de plaats van de beïnvloede markt moet worden uitgelegd, bijvoorbeeld bij verschillende schadevormen, zoals wanneer sprake is van een tussenpersoon (dealer), en wanneer de trucks gekocht zijn in verschillende landen. Tot slot vraagt de HR om opheldering over de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn, willen eisers een eenzijdige rechtskeuze kunnen maken op grond van artikel 6, lid 3, onder b, Rome II-Verordening.
In beide arresten gaat de HR verder in op de verhouding tussen de Rome II-Verordening en de daarvoor geldende (nationale) Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad (“WCOD”). De rechtbank Amsterdam alsook het gerechtshof Amsterdam oordeelden eerder dat (artikel 4 van) de WCOD een leemte bevatte, nu dit niet voorzag in een oplossing voor het bepalen van toepasselijk recht ingeval van grensoverschrijdende ongeoorloofde mededinging waarbij vele verschillende nationale rechtssystemen toepasselijk waren. Daarover concludeert de HR dat van een leemte geen sprake is. De wetgever heeft immers een specifieke regeling ontworpen voor ongeoorloofde mededinging. Daarbij heeft de wetgever bovendien reeds in aanmerking genomen dat bij een internationalisering van de handel, toepassing van artikel 4 WCOD ‘onontkoombaar’ tot ‘versnippering’ van het toepasselijke recht kan leiden, maar er (bewust) voor gekozen om geen oplossing in de vorm van een eenzijdige rechtskeuze te introduceren.
Rechtbank Amsterdam bevoegd in schadezaak over ethyleenkartel
Rechtbank Amsterdam, uitspraak van 22 januari 2025
Op 22 januari 2025 verklaarde de rechtbank Amsterdam zich bevoegd kennis te nemen over vorderingen jegens buitenlandse gedaagden op grond van de ankergedaagderegel (artikel 7 lid 1 Rv/artikel 8 lid 1 Brussel I-bis Verordening). De zaak betreft vorderingen tot schadevergoeding, ingesteld door Shell, als gevolg van het ethyleenkartel. De gedaagden in deze zaak zijn elk door de Commissie beboet voor hun deelname aan dit kartel. Alle gedaagden zijn in het buitenland gevestigd, met uitzondering van Celanese Europe B.V. die haar domicilie in Nederland heeft. Zij fungeerde als ankergedaagde.
De rechtbank oordeelde dat de door Shell ingestelde vorderingen zodanig samenhangend zijn dat, ingeval van afzonderlijke berechting, gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen. Om tot dit oordeel te komen, ging de rechtbank na of Celanese Europe B.V. – de ankergedaagde – zich in eenzelfde situatie (feitelijk en rechtens) bevindt als de overige, buitenlandse gedaagden. Daarbij verduidelijkt de rechtbank dat het irrelevant is dat sommige van de gedaagden alleen indirect als moedermaatschappijen betrokken waren bij het kartel (in tegenstelling tot ‘feitelijke inbreukmakers’). Evenzo is het irrelevant dat sommige entiteiten korter bij het kartel betrokken waren dan andere gedaagden. Het kartel vormde immers een enkele voortdurende inbreuk op het mededingingsrecht, en op diezelfde inbreuk zijn alle vorderingen van Shell jegens alle gedaagden gebaseerd. Alle gedaagden, zowel de ankergedaagde als de buitenlandse entiteiten, bevinden zich daarom in eenzelfde situatie, rechtens en feitelijk, aldus de rechtbank. De rechtbank is daarom bevoegd te oordelen over alle vorderingen jegens de gedaagden.
Uitspraak rechtbank Rotterdam eierenkartel houdt overtreding in stand, maar boetes verlaagd
Rechtbank Rotterdam, uitspraak van 8 januari 2025
Op 8 januari 2025 deed de rechtbank Rotterdam uitspraak in de zaak rondom het zogenaamde eierenkartel. De rechtbank oordeelde dat de ACM terecht de eiproductfabrikanten Global, Interovo en Wulro had beboet voor kartelvorming. De bedrijven hadden zich schuldig gemaakt aan het afstemmen van inkoopprijzen, het verdelen van leveranciers en het uitwisselen van concurrentiegevoelige informatie.
De ACM stelde een boeterapport op voor twee inkoopkartels: één tussen Global en Wulro, en een andere tussen Interovo en Wulro. De fabrikanten betwistten in beroep de vaststelling van overtredingen door de ACM. Ze voerden aan dat de autoriteit onterecht de Whatsapp berichten tussen de directeuren van de ondernemingen als kartelafspraken hadden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat uit de Whatsappberichten duidelijk bleek dat de ondernemingen informatie uitwisselden over prijzen voor kooi- en scharreleieren, zij prijsafspraken maakten over kooi- en scharreleieren en zij de leveringen van Nederlandse en Belgische leghenhouders van kooi-eieren verdeelden. Wat betreft de marktanalyse, wees de rechtbank erop dat de ACM zich terecht richtte op de gedragingen van de bedrijven en niet op de exacte marktaandelen. De ACM had voldoende aangetoond dat de bedrijven een voldoende grote marktmacht hadden om de mededinging te verstoren, ook al was hun marktaandeel niet precies vastgesteld. Al met al wees het bewijs erop dat zij gezamenlijk probeerden hun winstmarges te verhogen ten koste van de pluimveehouders, die een zwakkere onderhandelingspositie hadden.
De fabrikanten stelden verder dat de opgelegde boetes te hoog waren. De rechtbank gaf hier deels gehoor aan en verlaagde de boetes. Dit gebeurde omdat de procedure langer dan de wettelijk voorgeschreven termijn had geduurd, wat resulteerde in een vermindering van de boetes met € 5.000 per bedrijf. Daarnaast kreeg Wulro een extra verlaging van 25% op de boete. Het bedrijf kreeg twee boetes voor twee deels parallelle gedragingen waardoor de rechtbank het met het oog op evenredige boetetoemeting passend achtte een korting te geven voor beide boetebedragen. De uiteindelijke boetes werden vastgesteld op € 15.736.500 voor Global, € 7.655.000 voor Interovo, en € 995.000 voor Wulro.
Weigering Google om concurrerende app interoperabel te maken met eigen platform kan misbruik opleveren
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 25 februari 2025
Op 25 februari 2025 wees het HvJ arrest in de prejudiciële procedure over de vraag of de weigering van Google om een app van Enel interoperabel te maken met de door Google ontwikkelde infrastructuur Android Auto kwalificeert als machtsmisbruik. Android Auto is Google’s systeem dat op het dashboard van auto’s rechtstreeks koppeling biedt tot smartphone apps. Externe appontwikkelaars kunnen hun apps aan Android Auto aanpassen met door Google geleverde templates.
Enel lanceerde haar app JuicePass in 2018, waarmee autobestuurders oplaadpunten voor hun elektrische voertuigen kunnen vinden en reserveren. Enel deed vervolgens verschillende verzoeken aan Google tot het interoperabel maken van JuicePass met Android Auto, omdat Google geen template bood dat geschikt was voor JuicePass. De Italiaanse mededingingsautoriteit legde hiervoor een boete op aan Google van meer dan € 102 miljoen. Google vocht dit besluit aan voor de Italiaanse rechter, die prejudiciële vragen stelde aan het HvJ.
Het HvJ concludeert dat de weigering door een onderneming met een machtspositie die een digitaal platform heeft ontwikkeld dat platform interoperabel te maken met een door een derde onderneming ontwikkelde app, misbruik van machtspositie kan opleveren. Het HvJ oordeelt, kort gezegd, dat de essential facility-doctrine, waarbij de betreffende infrastructuur (Android Auto) onmisbaar moet zijn voor de partij die om toegang verzoekt (Enel), niet van toepassing is wanneer het platform niet alleen door de dominante onderneming is ontwikkeld voor haar eigen gebruik maar ook voor het gebruik ervan door derden. Het is in dat geval voldoende dat (toegang tot) het platform de app aantrekkelijker kan maken voor de consument. De weigering om te zorgen voor interoperabiliteit kan slechts gerechtvaardigd zijn wanneer het interoperabel maken de integriteit of veiligheid van dat platform in gevaar zou brengen, of indien het om andere technische redenen onmogelijk is om de interoperabiliteit te verzekeren. Als dat niet het geval is, moet de dominante onderneming (zelf) binnen een redelijke termijn een template ontwikkelen om de interoperabiliteit te waarborgen.
CBb: ACM heeft handhavingsverzoek over .nl internetdomein terecht afgewezen
College van Beroep voor het bedrijfsleven, uitspraak van 18 februari 2025
Op 18 februari 2025 oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven (“CBb”) dat de ACM terecht het handhavingsverzoek van Dataprovider had afgewezen. De dataprovider had bij de ACM geklaagd omdat Stichting Internet Domeinbeheer Nederland (“SIDN”), de beheerder van het .nl internetdomein, had geweigerd een lijst van alle domeinnamen aan haar te verstrekken. Volgens Dataprovider kwam het gedrag van SIDN neer op machtsmisbruik.
De ACM wees het handhavingsverzoek echter af omdat dat het volgens haar niet aannemelijk was dat de weigering van SIDN om de lijst te verstrekken, misbruik van een machtspositie vormde. Ook de rechtbank Rotterdam oordeelde dat geen sprake was van misbruik en dus dat de ACM terecht had besloten geen nader onderzoek te doen. In hoger beroep heeft het CBb dit oordeel nu bevestigd. Het CBb toetste de weigering van SIDN aan de zogenaamde Bronner-criteria, die bepalen of een leveringsweigering als misbruik kan worden gezien. Volgens het CBb kunnen Dataprovider en haar concurrenten nog steeds domeinbewakingsdiensten leveren zonder toegang tot de .nl-zonefile, waardoor de weigering geen mededinging uitsluit. Het CBb verklaar het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van het handhavingsverzoek definitief is bekrachtigd.
Boete Leadiant voor machtsmisbruik in hoger beroep bekrachtigd en handhavingsverzoek tegen zorgverzekeraars door de ACM onvoldoende gemotiveerd
Rechtbank Rotterdam, uitspraken van 13 februari 2025
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van geneesmiddelenfabrikant Leadiant tegen de haar opgelegde boete voor het misbruik maken van haar economische machtspositie grotendeels ongegrond verklaard. De boete van € 17.044.000, opgelegd door de ACM in juni 2023, is slechts vanwege een te lange duur van de gehele procedure verlaagd tot € 17.029.000. De rechtbank oordeelde in haar uitspraak dat de ACM op goede gronden heeft vastgesteld dat Leadiant misbruik heeft gemaakt van haar economische machtspositie.
Het misbruik zag op de prijsstelling door Leadiant van een CDCA-geneesmiddel dat (de rechtsvoorgangster van) Leadiant in 2008 van een andere fabrikant had gekocht. De werkzame stof in dat CDCA-geneesmiddel werd oorspronkelijk gebruikt als middel tegen galstenen, maar werd al sinds enkele decennia gebruikt in de behandeling van de zeldzame erfelijke stofwisselingsziekte CTX. Leadiant heeft vervolgens een weesgeneesmiddelenstatus en handelsvergunning aangevraagd voor de behandeling van CTX-patiënten met het CDCA-geneesmiddel. Leadiant verhoogde de prijs van het geneesmiddel na aankoop, met tussenstappen, van € 46 naar € 13.090 per verpakking.
De ACM heeft volgens de rechtbank correct vastgesteld dat deze prijzen excessief en onbillijk zijn, dat wil zeggen dat de prijzen niet in een redelijke verhouding staan tot de economische waarde van de geleverde producten. Volgens de rechtbank is de prijsverhoging dan ook exorbitant en een schoolvoorbeeld van machtsmisbruik. De rechtbank benoemt daarbij dat op een geneesmiddelenfabrikant een bijzondere zorg rust ten aanzien van de patiënten die afhankelijk zijn van haar geneesmiddelen. Leadiant heeft echter gebruik gemaakt van het feit dat kwetsbare patiënten niet zonder dit geneesmiddel kunnen voor haar eigen financiële gewin, aldus de rechtbank.
Tegelijkertijd oordeelde de rechtbank over een klacht die Leadiant had ingediend bij de ACM waarin zij stelt dat twaalf Nederlandse zorgverzekeraars samenspannen om de geneesmiddelen van Leadiant langdurig te boycotten en te vervangen met hun eigen (magistrale) apotheekbereiding. Volgens Leadiant droeg dit bij aan het feit dat zij de hoge prijzen, waarvoor zij beboet is, niet kon verlagen aangezien de verzekeraars onderhandelingen over vergoeding van die prijs hadden geboycot. De ACM heeft na een initieel onderzoek het handhavingsverzoek afgewezen op basis van haar prioriteringsbeleid. Volgens de ACM hebben sommige zorgverzekeraars de komst van de magistrale bereiding weliswaar ondersteund, maar hebben zij ieder zelfstandig gehandeld. Aanwijzingen voor een collectieve boycot ontbreken dan ook.
De rechtbank oordeelt dat de ACM onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij op grond van haar prioriteringsbeleid kon afzien van nader onderzoek. Hoewel de ACM aanvoert dat aanvullend onderzoek een aanzienlijke inzet van middelen zou vergen, is in een verwante zaak al uitgebreid onderzoek verricht, waardoor een aanvullend onderzoek efficiënter zou kunnen verlopen. Bovendien heeft Leadiant nieuwe documenten overgelegd die de ACM nog niet had beoordeeld. Verder heeft de ACM niet overtuigend onderbouwd waarom er geen schade voor de consumentenwelvaart zou zijn, aangezien mogelijk mededingingsbeperkend gedrag van zorgverzekeraars onvoldoende is onderzocht. Daarnaast schiet de motivering tekort ten aanzien van het maatschappelijk belang: door in een verwante zaak wél onderzoek te doen, maar in deze zaak niet, wekt de ACM de schijn van willekeurige toepassing van haar prioriteringsbeleid. Daarom vernietigt de rechtbank het besluit en draagt zij de ACM op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze overwegingen. Dit betekent echter nog niet dat zij verplicht is een nader onderzoek in te stellen.
ACM publiceert toezeggingenbesluit Ticketmaster*
Autoriteit Consument & Markt, besluit van 20 december 2024 (publicatie op 20 januari 2025)
Met het onlangs gepubliceerde toezeggingenbesluit heeft de ACM haar onderzoek naar mogelijk misbruik van machtspositie door Ticketmaster officieel gesloten. In mei 2023 opende de ACM een onderzoek naar het door Ticketmaster voorbehouden en/of beperken van de doorverkoopmogelijkheden van zogenaamde ‘mobiele’ tickets. Met mobiele tickets doelt de ACM op de nieuwe wijze van ticketuitgifte waarbij gebruik wordt gemaakt van een dynamisch, bewegend logo over een QR-code, en wat gekoppeld is aan een Ticketmasteraccount waardoor de betrokkenheid van Ticketmaster vereist is. Consumenten konden mobiele tickets van Ticketmaster ofwel zelf via het doorverkoopplatform van Ticketmaster aan een andere consument doorverkopen, of gebruikmaken van de gratis ‘transferfunctionaliteit’ binnen Ticketmaster (initieel slechts bedoeld voor overdracht aan vrienden en familie en niet voor doorverkoop). Derde doorverkoopplatforms zoals TicketSwap, Viagogo, Tixel en Eventim konden geen doorverkoop van mobiele tickets faciliteren. Ook hanteerde Ticketmaster het beleid dat de verkopende consument het ticket op het doorverkoopplatform van Ticketmaster niet onder de originele ticketprijs kon aanbieden.
De ACM constateerde dat er op deze wijze geen (of beperkte) concurrentie plaatsvond op het gebied van doorverkoop, hetgeen kan leiden tot hogere servicekosten en/of slechtere voorwaarden/service. Daarnaast kan de onmogelijkheid tickets onder de originele ticketprijs te verkopen er zelfs toe leiden dat de consument helemaal geen mobiel ticket kan doorverkopen, vooral als primaire tickets nog niet uitverkocht zijn.
Na de start van het onderzoek van de ACM voerde Ticketmaster reeds bepaalde wijzigingen door in haar doorverkoopbeleid. Vanaf 25 juli 2023 kan de ‘transferfunctionaliteit’ ook gratis worden gebruikt voor doorverkoop op een derde verkoopplatform. Later heeft Ticketmaster daarvoor ook nog specifieke instructies op haar website geplaatst. Ook informeert Ticketmaster consumenten die tickets kopen via een derde doorverkoopplatform op dezelfde wijze over bijvoorbeeld zitplaatsen en wanneer een evenement wordt afgelast, verschoven of wezenlijk wordt veranderd. Tot slot staat Ticketmaster toe dat de verkopende consument het ticket op het doorverkoopplatform van Ticketmaster onder de originele ticketprijs kan aanbieden.
Deze wijzigingen zijn vervat in de toezeggingen. Om zelfbevoordeling te voorkomen zegt Ticketmaster bovendien toe de transferfunctionaliteit niet te deactiveren op verzoek van een klant die onderdeel uitmaakt van haar eigen groep (Live Nation) en derde wederverkoopplatforms duidelijk over dergelijke (de)activeringen te informeren. Ook zal Ticketmaster hen nader informeren over het nieuwe beleid en hen tijdig op de hoogte stellen van eventuele technische wijzigingen. Gelet op de dynamische aard van de ticketingmarkt acht de ACM een periode van twee jaren passend voor deze toezeggingen (tot en met 20 december 2026). De ACM concludeert dat haar mededingingsbezwaren met deze toezeggingen adequaat zijn weggenomen en verwerpt de verdere bezwaren van onder andere TicketSwap en de Consumentenbond over de blijvende afhankelijkheid van Ticketmaster en de complexiteit en gebruiksonvriendelijkheid van de transferfunctionaliteit.
* bureau Brandeis staat TicketSwap bij in de beroepsprocedure tegen het besluit van de ACM
ACM wijst handhavingsverzoek L-Mobi tegen KPN af
Autoriteit Consument & Markt, besluit van 20 januari 2025
Onlangs wees de ACM het verzoek van telecomaanbieder L-Mobi om handhavend op te treden tegen KPN af. In haar verzoek stelde L-Mobi onder andere dat KPN misbruik maakt van haar machtspositie op de wholesalemarkt voor telecommunicatiediensten door middel van marge-uitholling en prijsdiscriminatie, waardoor mobiele virtuele netwerkoperators (“MVNOs”) zoals L-Mobi worden uitgesloten van de markt. L-Mobi bood gedurende een aantal jaren prepaiddiensten aan in het zogenoemde ‘etnische’ segment via het netwerk van KPN. Na meerdere heronderhandelingen over de wholesaletarieven en uiteindelijk een door KPN ingesteld kort geding vanwege betalingsachterstanden is de samenwerking tussen partijen in mei 2024 reeds definitief geëindigd.
Met instemming van L-Mobi schortte de ACM de behandeling van het handhavingsverzoek op tot na de publicatie van het vergunningenbesluit inzake KPN/Youfone, waar de ACM de verhoudingen en mogelijke mededingingsrisico’s op zowel de wholesale- als retailmarkten al nader heeft onderzocht. In aansluiting op deze bevindingen, concludeert de ACM dat het niet aannemelijk is dat er sprake is van marge-uitholling dan wel een misbruikelijke vorm van prijsdiscriminatie. L-Mobi beargumenteerde dat hiervan sprake is nu de wholesaletarieven die KPN aan L-Mobi rekent hoger zijn dan de retailtarieven van andere MVNO’s zoals Youfone, Lebara, en KPN’s eigen dochtermerk Simyo. De ACM zet echter vraagtekens bij de door L-Mobi opgevoerde berekeningen en bij de geschiktheid om deze tarieven überhaupt met elkaar te vergelijken. De door L-Mobi betrokken retailtarieven zien namelijk niet op prepaid maar op postpaid proposities. Daarnaast is L-Mobi met een klantenbasis van ongeveer 15.000 veel kleiner dan nabije concurrenten Youfone, Lebara en Lyca, die mogelijk te maken hebben met bepaalde volumekortingen zodat een verschil in behandeling waarschijnlijk gerechtvaardigd is.
Gelet op haar prioriteringsbeleid én het feit dat de ACM in haar initieel inventariserend onderzoek geen bevestigende – “maar wel ontkrachtende” – aanwijzingen heeft gevonden voor het bestaan van misbruik, doet de ACM de klacht van de hand. Ook L-Mobi’s claims ten aanzien van mogelijke kartelafspraken tussen de drie MNO’s (KPN, Odido en VodafoneZiggo), en schendingen van de Telecommunicatiewet en Roamingverordening wijst de ACM wegens gebrek aan verdere toelichting af.
ACM positief over duurzaamheidsafspraken in natuursteen- en textielsector
Autoriteit Consument & Markt, persberichten van 13 februari 2025 en 26 maart 2025
In februari en maart 2025 heeft de ACM twee informele beoordelingen gepubliceerd over de toelaatbaarheid van duurzaamheidsafspraken tussen concurrenten in de natuursteen- en textielsector. In beide gevallen blijkt uit de beoordelingen van de ACM dat de afspraken geen inbreuk maken op het mededingingsrecht.
Op 13 februari 2025 gaf de ACM groen licht voor de duurzaamheidsafspraken in het convenant van het Initiatief TruStone, waarin concurrerende natuursteenbedrijven zich inzetten om de negatieve impact op het milieu en de maatschappij in hun gehele productie- en toeleveringsketen, ook buiten Nederland, te verminderen. Op 26 maart 2025 volgde een vergelijkbare beoordeling van het Textielverbond, een samenwerkingsinitiatief van bedrijven, vakbonden en brancheorganisaties in de kleding- en textielsector. Dit verbond heeft tot doel om de naleving van mensenrechten, milieudoelen en dierenwelzijnseisen in hun toeleveringsketens te verbeteren.
De ACM beoordeelde deze afspraken aan de hand van haar Beleidsregel Toezicht ACM op duurzaamheidafspraken (“Beleidsregel duurzaamheidsafspraken”), die regelt welke afspraken bedrijven kunnen maken op het gebied van duurzaamheid zonder de mededingingsregels te schenden. Ook op Europees niveau is er aandacht voor duurzame initiatieven; de nieuwe Horizontale Groepsvrijstellingsverordeningen en de bijbehorende Horizontale Richtsnoeren, die beide op 1 juli 2023 in werking zijn getreden, bevestigen dat bepaalde duurzaamheidsafspraken, zoals due diligence-verplichtingen, buiten de reikwijdte van het kartelverbod neergelegd in artikel 101 VWEU vallen.
In beide geval beoordeelde de ACM dat de duurzaamheidsafspraken de concurrentie op de Nederlandse markt niet merkbaar beperken, onder andere omdat de bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de verduurzaming van hun eigen toeleveringsketen. Uit de beoordelingen van de ACM blijkt dat de duurzaamheidsinitiatieven weliswaar samenwerking tussen concurrenten vereisen, maar geen negatieve effecten op de concurrentie veroorzaken, mits ze voldoen aan de richtlijnen neergelegd in de Beleidsregel duurzaamheidsafspraken.
Verordening Buitenlandse Subsidies: voorlopige voorzieningen Nuctech tegen inval Commissie ook in hoger beroep afgewezen
President van het Hof van Justitie van de Europese Unie, beschikking van 21 maart 2025
Op 21 maart 2025 heeft de president van het HvJ (de “President”) het verzoek van Nuctech Nederland (thans Instech Netherlands) en Nuctech Warsaw (hierna gezamenlijk “Nuctech”) om schorsing van het Commissiebesluit op grond waarvan invallen werden uitgevoerd bij Nuctech, afgewezen. Hiermee blijft het oordeel van de president van het Gerecht in stand. Deze zaak betreft de eerste juridische procedure over de Verordening betreffende buitenlandse subsidies (‘Foreign Subsidies Regulation’, “FSR”) en de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van die regeling.
Nuctech is actief in de ontwikkeling, productie en levering van beveiligingsinspectieapparatuur. De (groot)moederbedrijven van Nuctech zijn gevestigd in China. Tussen 23 en 26 april 2024 voerde de Commissie onaangekondigde bedrijfsbezoeken uit bij Nuctech omdat zij vermoedde dat Nuctech mogelijk mededingingsverstorende subsidies had verkregen in strijd met de FSR (zie ook de eerdere Competition Flashback Q2 2024). Het verzoek van de Commissie om toegang tot de inhoud van de mailboxen van verschillende medewerkers werd door Nuctech geweigerd, omdat deze op servers in China stonden en dit niet voor hen toegankelijk was zonder (mogelijk) Chinese wetgeving te overtreden. Nuctech verzocht vervolgens om het besluit van de Commissie en de daaropvolgende handelingen te schorsen.
De President besluit nu dat het Gerecht de voorlopige voorzieningen terecht heeft afgewezen. Nuctech heeft te weinig onderbouwd aangevoerd om aan te tonen dat zij serieuze en onherstelbare schade zou leiden. Bovendien gaat het hier om financiële schade, die in de regel te herstellen is. Daarnaast rust er, zoals Nuctechs ten onrechte stelt, geen stigma op bestuursrechtelijke boetes, zoals dat bij strafrechtelijke sancties wel het geval kan zijn. De President verwerpt daarom het verzoek van Nuctech.
Rechter geeft uitleg over functievermengings- en bevoordelingsverbod bij subsidieverstrekking
College van Beroep voor het bedrijfsleven, uitspraak van 4 maart 2025
De hoogste bestuursrechter heeft nadere duiding gegeven aan het Wet Markt en Overheid, in het bijzonder aan artikel 25j, eerste lid, en artikel 25l van de Mededingingswet (“Mw”).
De uitspraak volgde op een door MKB Multifonds aanhangig gemaakte procedure tegen een besluit van de ACM waarin zij vaststelde dat de minister van Economische Zaken (“EZ”) door het verstrekken van subsidie aan twee fondsen, Oost NL en Dutch Venture Initiative I en II (“DVI-fondsen”), geen selectief voordeel verleende. Artikel 25j Mw bepaalt dat een bestuursorgaan een overheidsbedrijf niet mag bevoordelen boven andere ondernemingen waarmee het concurreert. De Rechtbank Rotterdam oordeelde reeds in eerste aanleg dat de subsidieverstrekking (in tegenstelling tot hetgeen de ACM stelde) wél selectief was maar in dit geval geen voordeel opleverde voor Oost NL/DVI-fondsen nu de voorwaarden marktconform waren (in lijn met het staatssteunbesluit van de Commissie). Het CBb beaamt de gelijkenissen tussen het toetsingskader voor het Europese staatssteunverbod en het bevoordelingsverbod in artikel 25j Mw, en bevestigt dan ook het oordeel van de rechtbank.
Het CBb komt echter tot een andere conclusie voor wat betreft artikel 25l Mw op basis waarvan een bestuursorgaan moet voorkomen dat dezelfde personen betrokken zijn bij enerzijds de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid en anderzijds het verrichten van economische activiteiten (functiescheiding). In dit geval had een ambtenaar meebesloten over de subsidieverstrekking aan Oost NL/DVI-fondsen en tegelijkertijd bijgedragen aan pre-marketingactiviteiten door pensioenfondsen te interesseren voor deelname aan een van de DVI- fondsen. Volgens het CBb is sprake van dubbele betrokkenheid nu er voldoende verband bestaat tussen de twee. Het is daarbij niet relevant of de pre-marketing het gewenst resultaat heeft gehad, nu het functievermengingsverbod tot doel heeft (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. In zoverre slaagt het hoger beroep van MTB Multifonds. Maar omdat de ACM reeds in het bestreden besluit heeft overwogen dat de pre-marketingactiviteiten tot een selectief voordeel hebben geleid voor Oost NL/DVI-fondsen, heeft de uitspraak geen verdere consequenties. Dit is de eerste keer dat het CBb zich uitlaat over de toepassing van het functievermengingsverbod.
ACM treedt op tegen marktmanipulatie in groothandelsmarkt voor gas
Autoriteit Consument & Markt, persbericht van 6 februari 2025
De ACM ziet als toezichthouder op energiemarkten toe op naleving van de recent herziene Europese REMIT-verordening, waaronder het voorkomen van handel met voorwetenschap of marktmanipulatie op Nederlandse groothandelsmarkten, waaronder die voor gas (TFF). Een jaar geleden waarschuwde de ACM marktpartijen al voor verboden marktmanipulatie (‘spoofing’). Nu heeft de ACM voor het eerst een specifieke grote internationale marktspeler op de vingers getikt voor beïnvloeding van de dagelijks vastgestelde referentieprijs (TTF Heren Day Ahead). Het verboden handelsgedrag bestond uit het vlak voor het sluiten van de markt aankopen van buitensporige grote volumes of aanbieden van orders met zeer hoge vraagprijs (‘marking the close’). De handelaar heeft nu (informeel) toegezegd een einde te maken aan dergelijke gedragingen.
De ACM monitort energiemarkten nauwgezet en rapporteert regelmatig over haar toezicht op het gebied van REMIT. Zo publiceert de ACM twee keer per jaar een update over indicatoren in haar toezichtwerk.
Bezwaar Epic tegen boetes Fortnite ongegrond
Autoriteit Consument & Markt, beslissing van 27 november 2024 (publicatie op 20 januari 2025)
Op 27 november 2024 (publicatiedatum 20 januari 2025) heeft de ACM het bezwaar van Epic Games International S.à.r.l. (“Epic”) tegen de opgelegde boetes en bindende aanwijzing voor overtredingen van de consumentenwetgeving in haar computerspel Fortnite afgewezen. Dit bezwaar ziet op het besluit van de ACM van 18 december 2023 (zie ook de eerdere Competition Flashback Q2 2024). Volgens de ACM maakte Epic zich schuldig aan drie oneerlijke handelspraktijken. Fortnite zou kinderen onder druk hebben gezet door in te spelen op hun psychologische kwetsbaarheden, met name impulsiviteit. Zo bevatte de webshop misleidende timers met schaarste-aanduidingen (artikel 6:193g, onder g, BW) en druk zettende teksten als “Get it now” en “Buy now” (artikel 6:193i, onder e, BW). Deze praktijken schonden volgens de ACM de vereisten van professionele toewijding (artikel 6:193b BW).
De aangehaalde wetenschappelijke literatuur zou niet aantonen dat schaarsteclaims impulsaankopen door kinderen bevorderen of dat schaarste hun motivatie beïnvloedt. Fortnite-spelers zouden vooral waarde hechten aan esthetiek. De ACM blijft echter bij haar standpunt en onderbouwt dit met eerder aangehaalde literatuur. Over de misleidende timers stelt Epic dat er geen sprake was van opzettelijke misleiding, maar volgens de ACM is opzet niet relevant voor de overtreding. Wat betreft de druk zettende reclames erkent de ACM dat reclame gericht op kinderen niet verboden is, maar acht zij deze vorm van agressieve reclame wel onrechtmatig. Daarnaast meent Epic dat professionele toewijding alleen geschonden kan worden bij gegevensgestuurde praktijken, maar de ACM stelt dat ook dark patterns hieronder vallen, ongeacht dataverzameling. De ACM handhaaft met deze beslissing de boete van € 1.125.000 en de bindende aanwijzing. Epic heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De ACM kaart in haar beslissing op bezwaar een fenomeen aan dat vaker voortkomt in computerspellen, namelijk dat consumenten in het spel aankopen doen met in-game valuta die aangeschaft kunnen worden met ‘echt’ geld. Wanneer een consument een aankoop doet met in-game valuta, kan het onduidelijk zijn dat hij echt geld uitgeeft omdat de ‘echte’ aankoopprijs wordt verduisterd. Samen met de Europese consumententoezichthouders heeft de ACM daarom uitgangspunten opgesteld voor in-game valuta. In het vervolg moet de prijs van wat wordt aangekocht in echt geld worden weergegeven en bij alle in-game producten duidelijk zichtbaar worden vermeld.
Rechtbank Rotterdam oordeelt ten gunste van ACM over openbaarmakingsverzoek*
Rechtbank Rotterdam, uitspraak van 23 januari 2025
Op 23 januari 2025 oordeelde de rechtbank Rotterdam in een zaak over een afwijzing van een verzoek tot openbaarmaking door de ACM. Eiseres had de ACM verzocht stukken openbaar te maken met betrekking tot haar onderzoek naar prijstransparantie in de reisbranche. Eiseres betoogde dat door alle opgevraagde documenten zonder toegespitste motivering integraal te weigeren, de ACM de afwijzing van het verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd. Ook heeft de ACM het besluit onzorgvuldig voorbereid nu zij voor een groot deel van de documenten een verkeerde wettelijke grondslag had opgenomen.
De rechtbank is het niet eens met het standpunt van eiseres dat de ACM per document zou moeten beoordelen welke delen van een document wel of niet openbaar gemaakt kunnen worden. Volgens artikel 12w, tweede lid, van de Iw kan gedeeltelijke openbaarmaking alleen plaatsvinden als het doel van het toezicht op de naleving niet in gevaar komt. De ACM heeft aangegeven dat openbaarmaking mogelijk in strijd zou zijn met dit doel, omdat het de bereidheid van de ACM en marktpartijen om informatie uit te wisselen kan ondermijnen. De rechtbank volgt het standpunt van de ACM en oordeelt dat openbaarmaking de effectiviteit van het toezicht zou kunnen schaden. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld.
* bureau Brandeis staat eiseres bij in deze procedure
Voor al uw vragen met betrekking tot (EU) mededingingsrecht helpt bureau Brandeis u graag verder. U kunt ons bereiken via onderstaande links.
Bas Braeken – Jade Versteeg – Lara Elzas – Timo Hieselaar – Demi van den Berg – Joost van Belois