Visie

Competition Flashback Q3 2024: Ontwikkelingen mededingingsrecht

Dit is de Competition Flashback Q3 2024 van bureau Brandeis. In deze flashback vindt u een selectie van de belangrijkste Europese en Nederlandse mededingingsrechtelijke ontwikkelingen over het afgelopen kwartaal (klik hier voor het origineel). Wilt u graag voortaan de Competition Flashback van bureau Brandeis per e-mail ontvangen? Dan kunt u zich hiervoor aanmelden via dit formulier.

Overzicht Q3 2024


Fusiecontrole

Regulering digitale markten (DMA)

Kartels en verticale beperkingen

Misbruik machtspositie

Schadeclaims voor inbreuken mededingingsrecht

Luchtvaart

Staatssteun en FSR

Consumentenrecht


Hoogtepunten fusiebeoordelingen Europese Commissie

Lufthansa/ITA

Op 3 juli 2024 heeft de Europese Commissie (“Commissie”) de voorgenomen overname van ITA Airways door Lufthansa en het Italiaanse Ministerie van Economie en Financiën voorwaardelijk goedgekeurd. De Commissie maakte reeds in haar punten van bezwaar van 3 juli 2024 bekend dat zij negatieve gevolgen voor de mededinging voorzag bij de voorgenomen overname (zie ook CF Q1 2024). De Commissie vreesde dat de concurrentie voor korteafstandsvluchten tussen Italië en Centraal Europa (waar de hubs van respectievelijk ITA en Lufthansa liggen) zou afnemen. Daarnaast achtte de Commissie het mogelijk dat de concurrentie op langeafstandsvluchten tussen Italië enerzijds en de Verenigde Staten en Canada anderzijds verminderde als gevolg van de transactie. Ten slotte zou de overname de dominantie van ITA op het vliegveld van Milaan versterken, aldus de Commissie. Om deze zorgen weg te nemen, hebben ITA en Lufthansa aangeboden om logistieke middelen voor lange- en korteafstandsvluchten tussen Italië, Centraal Europa en Noord Amerika alsook slots voor het landen en opstijgen op bepaalde vliegvelden, af te stoten. Onder deze voorwaarden keurt de Commissie overname goed.

In een andere luchtvaartfusie heeft de Commissie bekendgemaakt dat International Airlines Group (“IAG”) haar melding van het voornemen om Air Europa over te nemen, heeft ingetrokken. IAG bezit meerdere luchtvaartmaatschappijen, waaronder Iberia en Vueling, en is daarmee de grootste operator van luchtvaartmaatschappijen in Spanje (zie ook CF Q1 2024). Air Europa is de derde grootste luchtvaartmaatschappij in Spanje. Op 24 januari 2024 had de Commissie aangekondigd een tweede fase-onderzoek te openen naar de voorgenomen overname. Op 26 april 2024 ontving IAG punten van bezwaar van de Commissie. De Commissie vreesde dat de voorgenomen overname de concurrentie op binnenlandse routes in Spanjes, korte routes tussen Spanje en landen in Europa en het Midden-Oosten, en lange routes tussen Spanje en Noord- en Zuid-Amerika zou belemmeren. IAG heeft daarop remedies aangeboden, maar deze waren voor de Commissie onvoldoende om de zorgen weg te nemen. Daarop heeft IAG haar melding van de voorgenomen overname ingetrokken.

De overname van Viterra door Bunge is door de Commissie voorwaardelijk goedgekeurd. Beide partijen zijn verticaal geïntegreerde agrarische bedrijven actief in de inkoop, handel en verwerking van landbouwproducten. Specifiek is er significante overlap tussen de activiteiten van de partijen op het gebied van oliezaden (zoals zonnebloemzaad, sojabonen of koolzaad). Op grond van haar onderzoek concludeert de Commissie dat de voorgenomen transactie zou leiden tot vermindering van de concurrentie op de markten voor oliezaden. In het bijzonder zou de overname resulteren in een concentratie van verwerkingsvoorzieningen in Centraal Europa, met mogelijke negatieve gevolgen voor zowel boeren als afnemers. Om de mededingingsrechtelijke zorgen van de Commissie weg te nemen, boden beide partijen aan om Viterra’s oliezaadactiviteiten in Hongarije en Polen inclusief enkele logistieke activa af te stoten. Onder deze voorwaarden, keurt de Commissie de overname goed.

De Commissie heeft op 24 september 2024 bekend gemaakt de overname van PFF Telecom door e& voorwaardelijk goed te keuren onder de Verordening buitenlandse subsidies (“FSR”).  Dit is de eerste keer dat een concentratiemelding onder de FSR na een diepgaand onderzoek van de Commissie is goedgekeurd. In juni 2024 startte de Commissie namelijk nog een onderzoek naar deze overname omdat er indicaties waren dat e& (gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten) buitenlandse subsidies had gekregen die de interne markt verstoren (zie ook CF Q2 2024). De Commissie is tot het oordeel gekomen dat e& inderdaad buitenlandse subsidies had ontvangen in de vorm van een onbeperkte garantie, leningen, beurzen en andere schuldinstrumenten. Hoewel deze subsidies niet hebben geleid tot verminderde competitie in de overname, omdat e& zelf de middelen daarvoor had en er geen andere bieders waren, zouden de subsidies wel kunnen leiden tot een verstoring van de mededinging op de markt ná de overname. De subsidies kunnen mogelijk de positie van e& en PPF Telecom op de telecommarkt kunstmatig versterken ten opzichte van hun concurrenten. e& heeft aangeboden om af te zien van de onbeperkte garantie en om geen financiering van e& te gebruiken voor PPF’s activiteiten in de gehele EU, ondanks dat PPF Telecom niet in de gehele EU actief is. Bovendien heeft e& toegezegd toekomstige overnames die niet onder de meldingsplicht van de FSR vallen alsnog te melden bij de Commissie.

terug naar boven


Meer rechtszekerheid in M&A-transacties: Hof van Justitie zet streep door artikel 22-verwijzingen in Illumina/Grail

Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 3 september 2024

Op 3 september 2024 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ”) geoordeeld dat de Europese Commissie (“Commissie”) niet bevoegd is om verwijzingen van nationale mededingingsautoriteiten naar voorgenomen concentraties zonder Europese dimensie aan te moedigen of te aanvaarden, wanneer deze nationale autoriteiten op grond van hun eigen nationale recht niet bevoegd zijn om deze voorgenomen concentraties te onderzoeken. Hiermee komt voorgoed een eind aan een lange saga (zie ook onze Competition Flashbacks (“CF”) van Q3 2022, Q3 2023 en Q4 2023). Als gevolg van dit arrest hebben nationale mededingingsautoriteiten aangegeven hun aanhangige verzoeken aan de Commissie om bepaalde overnames te onderzoeken, in te trekken.

Op 21 september 2020 maakte Illumina, een Amerikaanse onderneming die gespecialiseerd is in oplossingen voor genetische analyse, bekend dat zij Grail, een Amerikaanse onderneming die bloedtests voor de vroegtijdige opsporing van kanker ontwikkelt, wil overnemen. Aangezien de concentratie geen Europese dimensie had, met name omdat Grail geen omzet genereerde in de Europese Unie of elders in de wereld, werd de transactie niet gemeld bij de Commissie of bij de nationale autoriteiten van de EU-lidstaten. Nadat de Commissie een klacht over deze concentratie had ontvangen, verzocht zij de lidstaten om haar te verzoeken deze voorgenomen concentratie toch te onderzoeken op grond van artikel 22 van de Concentratieverordening. De mededingingsautoriteiten van meerdere lidstaten, waaronder de ACM, gaven hier gehoor aan en de Commissie startte een onderzoek. Toen Illumina en Grail de voorgenomen concentratie desondanks toch implementeerden, legde de Commissie een recordboete op van € 432 miljoen en besloot zij dat Illumina dit weer moest terugdraaien.

Illumina en Grail gingen tevergeefs in beroep bij het Gerecht van de Europese Unie (“Gerecht”). Het HvJ vernietigt nu het arrest van het Gerecht en de besluiten van de Commissie. Het HvJ stelt vast dat het Gerecht ten onrechte heeft geconcludeerd dat een letterlijke, historische, contextuele en teleologische uitlegging van de Concentratieverordening het de nationale mededingingsautoriteiten toestaat om de Commissie te verzoeken een concentratie te onderzoeken, die niet alleen geen Europese dimensie heeft maar ook buiten hun eigen nationale bevoegdheid valt. Het HvJ oordeelt in het bijzonder dat de Concentratieverordening niet voorziet in een “correctiemechanisme”, op grond waarvan dergelijke concentraties – die noch de Europese noch de nationale meldingsdrempels halen – alsnog kunnen worden onderzocht. Dit zou met name indruisen tegen de voorzienbaarheid en rechtszekerheid: bedrijven moeten er vooraf vanuit kunnen gaan wanneer zij welke concentraties bij welke autoriteit moeten melden. De omzetdrempels die daarvoor zijn vastgesteld vormen een belangrijke waarborg van die voorzienbaarheid en rechtszekerheid. Daar kan niet zomaar omheen worden gegaan via dergelijke verzoeken op grond van artikel 22 van de Concentratieverordening.

terug naar boven


Gerecht verwerpt beroep ByteDance tegen besluit Commissie om TikTok aan te wijzen als poortwachter onder DMA

Gerecht van de Europese Unie, arrest van 17 juli 2024

Het Gerecht heeft op 17 juli 2024 het beroep van ByteDance tegen het besluit van de Commissie van 5 september 2023 afgewezen. ByteDance, het moederbedrijf van de sociale netwerkdienst TikTok, stelde in haar beroep dat, ondanks dat TikTok aan de kwantitatieve drempels van artikel 3(2) Digital Markets Act (“DMA”) voldoet, TikTok niet aan de kwalitatieve drempels van artikel 3(1) DMA voldoet.

Ten eerste beargumenteerde ByteDance dat TikTok geen aanzienlijke impact heeft op de interne markt (artikel 3(1)(a) DMA), omdat het grootste deel van haar omzet in China wordt behaald. Het Gerecht stelt dat dit niet de conclusie uitsluit dat ByteDance’s hoge jaaromzet, in combinatie met het aantal TikTok-gebruikers in de EU, een weerspiegeling is van haar financiële draagkracht en haar potentieel om TikTok-gebruikers te monetariseren.

Ten tweede stelde ByteDance dat TikTok geen belangrijke toegangspoort vormt voor zakelijke gebruikers tot eindgebruikers (artikel 3(1)(b) DMA), omdat het geen ecosysteem heeft en geen voordeel heeft van zogenaamde network effects of lock-in effects. Ook hier gaat het Gerecht niet in mee. Ondanks deze omstandigheden heeft ByteDance het aantal TikTok-gebruikers sinds 2018 exponentieel laten groeien en bereikte TikTok in 2022 al de helft van de grootte van Facebook en Instagram, zonder een dergelijk ecosysteem.

Tot slot stelde ByteDance dat ze geen stevig verankerde en duurzame positie inneemt (artikel 3(1)(c) DMA), maar een challenger is die de positie van Meta en Alphabet betwist. Het Gerecht merkt op dat TikTok in 2018 inderdaad een challenger was, maar dat ze snel haar marktpositie heeft geconsolideerd, en in de afgelopen jaren die positie verder heeft uitgebouwd waardoor ze ruim de kwantitatieve drempels van artikel 3(2)(b) DMA overschrijdt.

Om deze redenen houdt het Gerecht het besluit van de Commissie om ByteDance ten aanzien van de sociale netwerkdienst TikTok aan te wijzen als poortwachter onder de DMA in stand.

terug naar boven


Apple’s ecosysteem onder vuur: toegang voor derden tot contactloos betalen op iPhone toestellen

Europese Commissie, persbericht van 11 juli 2024

De Commissie heeft toezeggingen van Apple ten aanzien van mobiele portemonnees op 11 juli 2024 bindend verklaard. Apple bood de toezeggingen aan nadat de Commissie zorgen had geuit over het feit dat Apple de technologie die contactloos betalen via iPhone toestellen mogelijk maakt (ook wel: de “tap-and-go”-technologie), niet beschikbaar stelde aan derde partijen. Op grond van haar onderzoek, gestart in 2020, concludeerde de Commissie voorlopig dat Apple misbruik maakte van zijn dominante positie op de markt voor mobiele portemonnees op iPhone-toestellen. Apple heeft een gesloten ecosysteem gecreëerd op haar iPhone-toestellen en kan markten voor verschillende diensten binnen dat ecosysteem voor zichzelf reserveren, zoals de markt voor mobiele portemonnees, aldus de Commissie.

Apple zegt nu toe deze markt open te stellen door derde partijen toegang te geven tot mobiele portemonnees op iPhone-toestellen. De Commissie toetste de voorgestelde toezeggingen en verzocht derde partijen op de markt om hun reactie in te dienen. In antwoord op de uitkomst van dat onderzoek paste Apple de toezeggingen aan. Derde partijen kunnen nu niet alleen mobiele portemonnees aanbieden, maar krijgen bijvoorbeeld ook toegang tot functionaliteiten op iPhone-toestellen die het betalingsproces vergemakkelijken, zoals gezichtsherkenning om de betaling te valideren. De aangepaste toezeggingen zijn bindend verklaard door de Commissie.

Naar aanleiding van een onderzoek van de Commissie naar naleving van de DMA geeft Apple bovendien aan bezig te zijn haar tarieven en voorwaarden van het gebruik van de App Store te verbeteren. Ook heeft zij de nieuwe app store van Epic Games inmiddels toegang gegeven tot haar iOS en iPadOS systeem.

terug naar boven


HvJ verduidelijkt kader strekkingsbeperking bij informatie-uitwisseling

Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 29 juli 2024

n een prejudiciële verwijzing in de Portugese banken-zaak heeft het HvJ uiteengezet in welke gevallen een informatie-uitwisseling tussen concurrenten ertoe strekt de mededinging te beperken. In 2019 legde de Portugese mededingingsautoriteit (“AdC”) Banco BPN, BPI, Santander, Barclays, Caixa en verschillende andere Portugese banken een boete op wegens het grootschalig en maandelijks uitwisselen van informatie over commerciële voorwaarden. Daarbij ging het met name om informatie over de huidige en toekomstige kredietspreads en risicovariabelen, op basis waarvan de banken de uiteindelijk aan klanten aangeboden indicatieve rentevoet vaststellen. Ook bestond er tussen de banken een ‘op zichzelf staande’ informatie-uitwisseling over historische verkoopvolumen.

Het HvJ herhaalt zijn vaste lijn van jurisprudentie dat informatie-uitwisseling tussen concurrenten leidt tot een strekkingsbeperking wanneer de informatie-uitwisseling leidt tot coördinatie waarbij de concurrenten niet langer op dezelfde wijze concurreren op de betrokken markt zoals ze dat zonder coördinatie zouden doen. Een markt kan slechts onder normale omstandigheden functioneren wanneer iedere ondernemer (i) verplicht is zelfstandig zijn marktgedrag te bepalen, en bovendien (ii) in onzekerheid verkeert over het tijdstip waarop, de mate waarin en de wijze waarop zijn concurrenten hun marktgedrag in de toekomst zullen aanpassen. Het wegnemen van dit onzekere karakter, kan ervoor zorgen dat de marktdeelnemers zich stilzwijgend op dezelfde wijze gaan gedragen.

Gelet hierop, oordeelt het HvJ dat zowel de informatie over de kredietspreads als de toekomstige veranderingen in de risicoparameters kwalificeren als strategische informatie, zodat de uitwisseling hiervan de strekking heeft de mededinging te beperken. Alhoewel het onwaarschijnlijk is dat de informatie over de verkoopvolumen in het verleden op zichzelf toekomstige intenties van concurrenten kan onthullen, kan dit anders zijn wanneer deze in samenhang met de andere soorten uitgewisselde informatie wordt bezien. Het is dan ook irrelevant dat de uitwisselingen slechts ‘zeer sporadisch’ voorkwamen of slechts betrekking hadden op één van de bestanddelen van de uiteindelijke rentevoet. Het gaat er volgens het HvJ om dat de informatie-uitwisseling de onzekerheid over het (toekomstige) gedrag bij de andere banken kon verminderen. Dat geen van de banken haar tarief daadwerkelijk heeft gewijzigd na het ontvangen van de informatie maakt dit niet anders; nu sprake is van een strekkingsbeperking, behoeven de concrete gevolgen namelijk niet te worden onderzocht.

terug naar boven


Pariteitsclausules van Booking.com zijn in strijd met het EU-mededingingsrecht

Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 19 september 2024

Op 19 september 2024 heeft het HvJ de prejudiciële vraag of prijspariteitsclausules kwalificeren als nevenrestricties en dus verenigbaar zijn met het Europese mededingingsrecht, negatief beantwoord. De rechtbank Amsterdam stelde deze vragen in het kader van een geschil tussen Booking.com en 63 Duitse hotels over de geldigheid van prijspariteitsclausules die Booking.com in de overeenkomsten met deze hotels had gebruikt. Op grond van deze clausules was het accommodaties verboden om overnachtingen aan te bieden op hun eigen verkoopkanaal voor een prijs lager dan die op Booking.com (‘enge pariteitsclausules’), of zelfs op verkoopkanalen van derden (‘brede pariteitsclausules’).

Op grond van de nevenrestrictiedoctrine kan een clausule – die op zichzelf genomen mogelijk in strijd is met het mededingingsrecht – buiten het toepassingsbereik van artikel 101 VWEU vallen, mits die beperkende clausule objectief noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de (primaire) overeenkomst waarin het is opgenomen en evenredig is aan de doelstelling daarvan. Hoewel het HvJ benadrukt dat het verlenen van onlinehotelreserveringsdiensten door Booking.com (de primaire activiteit) een neutraal of zelfs positief effect lijkt te hebben gehad voor consumenten, omdat het de keuze voor consumenten vergroot en vergemakkelijkt, oordeelt het HvJ dat de prijspariteitsclausules niet kwalificeren als nevenrestricties.

Volgens het HvJ is niet aangetoond dat deze clausules objectief noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de onlinehotelreserveringsdiensten van Booking.com en evenredig zijn aan het daarmee nagestreefde doel. Zo oordeelt het HvJ dat brede prijspariteitsclausules de concurrentie tussen hotelreserveringsplatformen kunnen beperken. Bovendien bestaat het gevaar dat kleine en nieuwe platformen worden verdrongen van de markt als gevolg van de pariteitsclausules. Datzelfde geldt voor enge pariteitsclausules. Hoewel deze clausules prima facie minder beperkend zijn voor de mededinging en bedoeld zijn om het risico op meeliftgedrag te mitigeren, zijn ook deze bepalingen niet objectief noodzakelijk om de economische levensvatbaarheid van hotelreserveringsplatforms te verzekeren. Het is nu weer aan de rechtbank om – met inachtneming van het arrest van het HvJ – uitspraak te doen over de pariteitsclausules van Booking.com.

terug naar boven


HvJ bevestigt misbruik van Google door bevoordeling eigen productvergelijkingsdienst

Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 10 september 2024

Zeven jaar nadat de Commissie een recordboete oplegde aan Google voor het misbruik van haar machtspositie door Google Shopping prominenter en aantrekkelijker te positioneren op Google’s zoekresultatenpagina’s dan concurrerende diensten, is dit boetebesluit op 10 september 2024 definitief geworden.

Het HvJ bevestigt het arrest van het Gerecht van 10 juli 2019 waarin het oordeelde dat de Commissie terecht heeft vastgesteld dat het gedrag van Google (zelfbevoordeling) in de context van deze specifieke markt (de infrastructuur van Google Search en dataverkeer als onontbeerlijke input voor productvergelijkingsdiensten) een vorm van misbruik opleverde. Het HvJ benadrukt daarbij dat alle relevante feiten in de analyse moeten worden betrokken, omdat niet in het algemeen kan worden aangenomen dat het gunstiger behandelen van de eigen producten of diensten door een dominante onderneming altijd misbruikelijk is.

Het argument van Google dat de Commissie de Bronner-criteria had moeten toepassen, wordt (ook) door het HvJ van de hand gewezen. In dit geval is namelijk geen sprake van een toegangsweigering en wordt een onderneming die een eigen infrastructuur heeft ontwikkeld niet gedwongen om met een concurrent een overeenkomst te sluiten. Hier betreft het een autonome vorm van misbruik door middel van ‘leveraging’ op een markt met hoge toetredingsdrempels waarin de mededinging reeds is verzwakt door de aanwezigheid van een dominante partij, aldus het HvJ. Het gegeven dat Google het misbruik mogelijk zou kunnen opheffen door concurrerende productvergelijkingsdiensten toegang te verlenen tot de speciale ‘boxes’ (waarin Google Shopping wordt weergegeven), maakt dit niet anders. Er bestaat geen automatisch verband tussen de criteria voor de juridische kwalificatie van het misbruik en de corrigerende maatregelen om het misbruik te verhelpen.

Het HvJ bezigt niet de termen ‘onnatuurlijk gedrag’ en ‘superdominantie’ zoals het Gerecht deed, maar oordeelt evenwel dat dergelijke elementen niet nodig zijn om tot een oordeel te komen (deze termen waren ook geen onderdeel van het aangevochten boetebesluit). Voldoende voor de vaststelling van het misbruik is dat het ongerechtvaardigde verschil in behandeling, gelet op de kenmerken van de markt, meebracht dat Google niet concurreerde op basis van verdienste. De Commissie heeft dit afdoende bewezen.

terug naar boven


Gerecht bevestigt misbruik machtspositie Qualcomm door roofprijzen UMTS-chipsets voor Huawei en ZTE

Gerecht van de Europese Unie, arrest van 18 september 2024

Op 18 september 2024 bevestigde het Gerecht grotendeels de aan Qualcomm oplegde boete van € 242 miljoen. Naar aanleiding van een klacht uit 2009 van Icera – dat inmiddels is overgenomen door Nvidia – stelde de Commissie in 2019 vast dat Qualcomm tussen 1 juli 2009 en 30 juni 2011 misbruik maakte van haar machtspositie op de wereldwijde UMTS-chipmarkt door het hanteren van roofprijzen voor drie soorten chips aan afnemers Huawei en ZTE. Deze chips worden hoofdzakelijk gebruikt om telefoons, tablets en andere apparaten te verbinden met mobiele telecommunicatienetwerken. Volgens de Commissie was het hanteren van dermate lage prijzen (onder de zogenaamde long-run average incremental costs per unit) erop gericht de destijds nog minder slagkrachtige concurrent Icera uit de markt te drukken, in strijd met artikel 102 VWEU.

In het omvangrijke arrest bespreekt het Gerecht alle vijftien beroepsgronden van Qualcomm, die onder andere zien op de lange duur van en onzorgvuldigheden in het onderzoek van de Commissie, de afbakening van de relevante markt en de positie van Qualcomm daarop, (de duiding van) het bewijs omtrent de nabootsing van de kost-prijsstructuur van Qualcomm en de door de Commissie gehanteerde kostenbenchmark om vast te stellen dat sprake was van roofprijzen.

Waar Qualcomm in 2022 ten aanzien van de exclusiviteitsbetalingen voor haar LTE-chipsets bij het Gerecht op dit punt nog een succes behaalde (zie CF Q2 2022), oordeelt het Gerecht hier dat Qualcomm niet heeft aangetoond daadwerkelijk in haar verdedigingsrechten te zijn geschaad doordat de Commissie bepaalde interviews met derde partijen niet (volledig) had opgenomen dan wel gedocumenteerd. Alle beroepsgronden over de procedure, de dominantie van Qualcomm en het misbruik worden afgewezen. Wel gaat het Gerecht mee in het argument van Qualcomm dat de Commissie bij het vaststellen van de hoogte van de boete ten onrechte zonder motivering is afgeweken van haar Boetebeleid 2006. Volgens het Gerecht moest Commissie motiveren waarom zij in dit geval is uitgegaan van de omzet gedurende de gehele inbreukperiode in plaats van de omzet over het laatste kalenderjaar, om deze vervolgens te vermenigvuldigen met het aantal jaren dat de overtreding heeft voortgeduurd. Dit leidt onderaan de streep tot een boeteverlaging naar € 238,7 miljoen.

terug naar boven


Gerecht vernietigt boetebesluit Google AdSense vanwege ontoereikend onderzoek van de Commissie

Gerecht van de Europese Unie, arrest van 18 september 2024

Het beroep van Google tegen het boetebesluit van de Commissie inzake AdSense is op 18 september 2024 door het Gerecht gegrond verklaard. In maart 2019 besloot de Commissie dat Google en moederonderneming Alphabet (gezamenlijk “Google”) misbruik had gemaakt van haar machtspositie op de advertentiemarkt en legde zij Google een boete op van € 1,5 miljard. Met dit arrest vernietigt het Gerecht het boetebesluit van de Commissie. Deze zaak draait om de online tussendienst voor advertenties van Google – AdSense for Search (“AFS”). Websites met geïntegreerde zoekmachines (“Directe Partners”) kunnen dankzij deze dienst advertenties aanbieden op resultatenpagina’s die gerelateerd zijn aan de zoekopdracht van de eindgebruiker. Een eindgebruiker op een website zoals bijvoorbeeld Tripadvisor krijgt na het invoeren van een zoekopdracht niet alleen resultaten gegenereerd door de website te zien, maar ook advertenties in de vorm van een zoekresultaten die aansluiten bij de zoekopdracht.

Google sloot in dat kader overeenkomsten met Directe Partners met vanaf 2006 exclusiviteitsclausules die Directe Partners ervan weerhield zoekadvertentiediensten van Google’s concurrenten af te nemen. Vanaf 2009 begon Google met het vervangen van deze exclusiviteitsclausules met ‘plaatsingsclausules’ en/of  ‘autorisatieclausules’. De plaatsingsclausules stipuleerde dat de belangrijkste advertentieruimte gereserveerd diende te worden voor de advertenties aangeleverd door AFS. De autorisatieclausules verplichtte de Directe Partners eerst toestemming te vragen van Google als zij de vormgeving van hun advertenties wilden aanpassen, dit gold voor advertenties geleverd door Google maar ook haar concurrenten. Via deze drie clausules kon Google de plaatsing en de vorm bepalen van zowel advertenties van AFS als concurrerende partijen. De Commissie concludeerde dat het opleggen van deze drie clausules gezamenlijk een enkele voortdurende inbreuk van artikel 102 VWEU betrof.

Het Gerecht oordeelt allereerst dat er geen algehele markt bestaat voor alle vormen van online advertenties, zoals Google betoogde. De Commissie had terecht een aparte markt afgebakend voor zoekopdrachtgerelateerde advertenties. Wat betreft de drie clausules die Google oplegde aan Directe Partners, stelde de Commissie dat concurrenten van AFS uitgesloten werden van de onlineadvertentiemarkt doordat zij Directe Partners ervan weerhielden werden zaken met concurrenten te doen, gelet op met name de exclusiviteitsbepaling. Dit resulteerde volgens de Commissie in een ontmoediging van innovatie en een versterking van Google’s machtspositie. Het Gerecht oordeelt dat de Commissie hierbij ten onrechte is uitgegaan van de cumulatieve periode van de overeenkomsten (van 2006-2016) zonder te beoordelen of er voor de Directe Partners er tussentijds mogelijkheden bestonden om te heronderhandelen of de overeenkomsten op te zeggen, waardoor kon worden gekozen voor een concurrent van AFS. Daarnaast heeft de Commissie niet bewezen dat de drie clausules ook daadwerkelijk een aanzienlijk deel van de markt dekten in 2016. Het Gerecht vernietigt daarom het boetebesluit.

terug naar boven


Toezeggingen van Gazprom ook in hoger beroep in stand gehouden

Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 26 september 2024

Op 26 september 2024 heeft het HvJ hogere voorzieningen van Orlen, het grootste gas- en oliebedrijf in Polen, tegen het arrest van het Gerecht inzake toezeggingen van Gazprom afgewezen. Orlen was bij het Gerecht in beroep gegaan tegen een besluit van de Commissie waarbij toezeggingen van Gazprom bindend werden verklaard. Die toezeggingen heeft Gazprom in 2018 gedaan nadat de Commissie tussen 2011 en 2015 onderzoek had gedaan naar het functioneren van de gasmarkten in Midden- en Oost-Europa. Op grond van dat onderzoek kwam de Commissie tot de voorlopige conclusie dat Gazprom haar machtspositie op de nationale markten voor de upstream levering van groothandelsgas in enkele landen in Midden- en Oost-Europa misbruikte in strijd met artikel 102 VWEU.

Volgens Orlen zijn de toezeggingen, die de Commissie op 24 mei 2018 bij besluit bindend heeft verklaard, ontoereikend om deze door de Commissie geïdentificeerde mededingingsbezwaren weg te nemen. Het Gerecht had enkele tekortkomingen geïdentificeerd in de toezeggingen maar hield het besluit op grond van een holistische beoordeling in stand. Het HvJ bevestigt nu dat de Commissie een zekere foutmarge is toegestaan en dat alleen een kennelijke beoordelingsfout, waardoor de juistheid van de verrichte analyse in twijfel wordt gebracht, kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Anders dan Orlen betoogde, was er volgens het HvJ bovendien geen sprake van schending van het gewettigd vertrouwen van Orlen door de Commissie. De inhoud van punten van bezwaar heeft slechts een voorbereidend en voorlopig karakter en kan niet leiden tot enig gewettigd vertrouwen over toekomstig handelen van de Commissie. Het HvJ wijst om deze redenen de hogere voorzieningen van Orlen af.

terug naar boven


Ondernemingsbegrip kan niet worden gebruikt voor betekening dagvaarding aan niet-aangesproken dochterentiteiten

Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 11 juli 2024

Op 11 juli 2024 heeft het HvJ antwoord gegeven op de vraag of een moedermaatschappij waartegen een follow-on schadevergoedingsvordering is ingesteld wegens een inbreuk op het mededingingsrecht, rechtsgeldig is gedagvaard wanneer de dagvaarding (enkel) is betekend op het adres van haar dochteronderneming, die is gevestigd in de lidstaat waar de vordering is ingesteld en waarmee zij een economische eenheid vormt. Het HvJ beantwoordt deze vraag ontkennend.

Het Zweedse Volvo AB werd voor de Spaanse rechter gedaagd door Transsaqui, een Spaans bedrijf dat twee vrachtwagens van Volvo heeft gekocht tijdens het truckskartel en daarvoor schadevergoeding wilde. Transsaqui betekende de dagvaarding echter aan Volvo España, de Spaanse dochterentiteit van Volvo AB, omdat zij volgens Transsaqui tot dezelfde onderneming behoren.

Het HvJ stelt voorop dat een ‘onderneming’ geen autonome rechtspersoonlijkheid heeft, waardoor de juridische entiteiten waaruit zij bestaat separaat moeten worden gedagvaard. Bovendien betekent het feit dat een dochterentiteit onderdeel vormt van dezelfde onderneming, niet dat zij ook als bevoegd persoon is gemachtigd door de moedermaatschappij om stukken in ontvangst te nemen. Een dergelijk vermoeden vloeit ook niet voort uit het ondernemingsbegrip; dit zou afbreuk doen aan de rechten van verdediging van de verweerder volgens het HvJ. De nuttige werking van artikel 101 VWEU en het recht op een doeltreffende voorziening uit artikel 47 van het Handvest doen daar niet aan af. De kosten en de tijd die gemoeid gaan met buitenlandse betekeningen, brengen daar evenmin verandering in, aldus het HvJ.

Het HvJ merkt tot slot nog op dat een slachtoffer – in lijn met het Sumal-arrest – ook simpelweg Volvo España zelf (hoofdelijk) had kunnen aanspreken. Daarmee worden reeds tijd en kosten rondom het betekeningsproces bespaard.

terug naar boven


Ondernemingsbegrip werkt niet door aan slachtofferzijde bij bevoegdheidsbeoordeling op grond van Erfolgsort

Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 4 juli 2024

In een ander arrest over het ondernemingsbegrip, gewezen op 4 juli, ging het HvJ in op de vraag of het dit begrip kan worden gebruikt om een moedermaatschappij schade te laten vorderen in haar vestigingsplaats voor al haar (elders gevestigde) dochterentiteiten. Ook deze zaak betrof een schadevordering naar aanleiding van het truckskartel, ditmaal tegen Mercedes. Het Hongaarse bedrijf MOL vorderde schadevergoeding namens al haar dochters die gedurende de kartelperiode trucks hadden aangeschaft. Volgens MOL is de Hongaarse rechter bevoegd op grond van het Erfolgsort, nu de plaats waar de schade is geleden in Hongarije is gelegen, de vestigingsplaats van MOL.

Het HvJ oordeelde dat artikel 7, lid 2, Brussel I-bis niet op die manier kan worden geïnterpreteerd. Die bevoegdheidsgrond betreft immers directe schade en niet MOL zelf, maar haar dochterentiteiten  die trucks hebben gekocht in de kartelperiode. De moedermaatschappij heeft derhalve hooguit indirecte (financiële) schade geleden. Het hanteren van een ‘omgekeerde’ interpretatie van het ondernemingsbegrip – op grond van waarvan een slachtoffer als economische eenheid wordt aangemerkt en zij als zodanig kan handelen, in tegenstelling tot de inbreukmakende onderneming – is niet mogelijk bij de bevoegdheidsbeoordeling op grond van artikel 7, lid 2, Brussel I-bis, aldus het HvJ.

terug naar boven


Rechtbank Amsterdam bevoegd ten aanzien van Amerikaanse farmaceut AbbVie wegens bestaan van economische eenheid met Nederlandse ankergedaagde

Rechtbank Amsterdam, uitspraak van 17 juli 2024

Op 17 juli 2024 heeft de rechtbank Amsterdam bevoegdheid aangenomen ten aanzien van de Amerikaanse farmaceut AbbVie Inc. (“AbbVie US”) omdat zij samen met AbbVie B.V. (“AbbVie NL”) een economische eenheid vormt. Hierdoor bestaat tussen de vorderingen jegens hen samenhang in de zin van artikel 7, lid 1, Rv, aldus de rechtbank. De zaak betrof een WAMCA-procedure waarin Stichting Farma Ter Verantwoording (“FTV”) een verklaring voor recht vordert dat geneesmiddelenfabrikant AbbVie onrechtmatig heeft gehandeld en misbruik maakte van haar machtspositie door een te hoge prijs te vragen voor Humira, een geneesmiddel voor reumatoïde artritis. De ACM deed in 2020 ook onderzoek naar de prijzen die AbbVie voor Humira hanteerde, maar dit onderzoek werd uiteindelijk door (informele) toezeggingen gesloten.

FTV stelde (gelijkluidende) vorderingen in tegen AbbVie US, AbbVie NL en het Duitse AbbVie GmbH (“AbbVie DU”). Aangezien AbbVie NL haar woonplaats in Nederland (Amsterdam) heeft, is de rechtbank bevoegd ten aanzien van de vorderingen jegens AbbVie NL. Wat betreft AbbVie US, benadrukt de rechtbank dat het gedrag van een dochteronderneming (AbbVie NL) kan worden toegerekend aan diens moedermaatschappij (AbbVie US). Nu AbbVie US 100% van het kapitaal in AbbVie NL heeft, is sprake van beslissende invloed over AbbVie NL. AbbVie heeft te weinig gesteld om het vermoeden van beslissende invloed te weerleggen. Bovendien is niet weersproken dat AbbVie US verantwoordelijk is voor het prijsbeleid of dat er een concreet verband bestaat tussen de gestelde inbreuk en de activiteiten van AbbVie NL. Nu AbbVie US en AbbVie NL een economische eenheid vormen, is volgens de rechtbank sprake van samenhang tussen de vorderingen in de zin van artikel 7, lid 1, Rv. De gelijkluidende grondslag van de vorderingen maakt het tevens voorzienbaar dat AbbVie US in Nederland wordt gedaagd inzake een geschil met betrekking tot de Nederlandse markt, aldus de rechtbank.

De rechtbank concludeert echter dat zij niet bevoegd is ten aanzien van AbbVie DU, omdat FTV te weinig gesteld heeft over het concrete verband tussen AbbVie DU’s activiteiten en het voorwerp van de gestelde inbreuk in Nederland.

terug naar boven


HR fluit Hof Amsterdam en Minister IenW terug; krimpplannen Schiphol wegens geluidshinder eerst langs Brussel

Hoge Raad, arrest van 12 juli 2024

In de procedure van IATA, KLM en diverse andere luchtvaartmaatschappijen tegen de Nederlandse Staat en Royal Schiphol Group, oordeelde de Hoge Raad (“HR”) onlangs dat de Minister van IenW niet (bij wijze van experiment) mocht beslissen tot de ‘krimp’ van Schiphol zonder de voorgeschreven procedures te volgen.

In 2023 publiceerde de Minister van IenW de zogenaamde ‘Experimenteerregeling Schiphol’ met als doel de geluidshinder rondom luchthaven Schiphol te beperken. In de Experimenteerregeling gaat de Minister niet langer uit van het sinds 2010 in de praktijk geldende ‘Nieuw Normen- en Handhavingsstelsel’ – waarbij slechts gebruikt wordt gemaakt van de start- en landingsbanen die het minste geluidsoverlast veroorzaken – maar wordt teruggevallen en opnieuw gehandhaafd op het oude systeem met specifieke ‘handhavingspunten’ om en nabij de start- en landingsbanen (ook wel: geluidsemmertjes). Als gevolg hiervan wordt het maximum aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol volgens de Experimenteerregeling 460.000 per jaar in plaats van 500.000.

In (hoger) beroep voerden de luchtvaartmaatschappijen aan dat de Minister niet zomaar tot een inperking van het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol mocht komen. In het licht van rechtszekerheid en evenwichtigheid dient in plaats daarvan eerst het in de Geluidsverordening beschreven Europese consultatieproces – de zogenaamde balanced approach-procedure – te worden doorlopen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland stelde hen in april 2023 in het gelijk, maar werd later teruggefloten door het gerechtshof Amsterdam. Kort gezegd oordeelde het gerechtshof dat slechts sprake was van een duidelijk afgebakend en in tijd beperkt experiment, waarvoor de Europese procedure niet behoeft te worden gevolgd.

In cassatie hanteert de HR net als de voorzieningenrechter een meer pragmatische aanpak, en oordeelt dat de Experimenteerregeling (de facto) wel degelijk een beperking in het aantallen vliegtuigbewegingen voorschrijft en dat in ieder geval tot gevolg heeft. Nu het begrip ‘exploitatiebeperking’ uit de Geluidsverordening breed is gedefinieerd, dient de Minister dus ook voor de (misschien niet eens zo) tijdelijke maatregelen zoals voorzien in de Experimenteerregeling de balanced approach-procedure te doorlopen. Daarover kan volgens de HR zelfs “geen redelijke twijfel bestaan”. De HR vernietigt derhalve het arrest van het gerechtshof Amsterdam en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing.

terug naar boven


Miljarden aan Nederlandse steunmaatregelen voor innovatie, farma en energietransitie in zestal besluiten goedgekeurd door Commissie

Europese Commissie, publicaties van juli 2024

De Commissie heeft in juli 2024 een zestal steunmaatregelen van de Nederlandse Staat goedgekeurd. Op 29 juli nam de Commissie twee besluiten over Nederlandse steunmaatregelen om de productie van hernieuwbare waterstof te ondersteunen. De eerste maatregel omvat € 998 miljoen aan steun – die via een concurrerende biedprocedure wordt verleend – om de elektrolysecapaciteit te vergroten en ondersteunt de bouw van minstens 200MW elektrolysecapaciteit. De tweede steunmaatregel betreft een rechtstreekse subsidie van € 80 miljoen aan Djewels B.V. voor de bouw en exploitatie van een ‘demonstratieproject’. Het project is gericht op het aantonen van de haalbaarheid van de productie van hernieuwbare waterstof met een alkaline-elektrolyse-installatie. Dit project is volgens de Commissie de nieuwste innovatie en is uniek in zijn soort. Beide maatregelen worden door de Commissie noodzakelijk, passend en evenredig geacht en hebben slechts een beperkt effect op de mededinging. Deze maatregelen dragen bij aan het behalen van de doelstellingen uit de EU-waterstofstrategie en de Europese Green Deal.

Op 26 juli keurde de Commissie een andere aanzienlijke Nederlandse steunmaatregel goed ter waarde van € 2 miljard. Deze regeling ondersteunt het Pallas-project voor de productie van medische radio-isotopen voor de diagnose en de behandeling van kanker. Bij dit project wordt een reactor en een nucleair gezondheidscentrum in Petten gebouwd. Met het Pallas-project worden radiofarmaceutica geproduceerd die vervolgens aan patiënten kunnen worden toegediend voor de diagnose en de behandeling van onder meer kanker. De maatregel draagt bij tot het waarborgen van de voorzieningszekerheid van essentiële en levensreddende geneesmiddelen, conform de farmaceutische strategie voor Europa.

Daarnaast keurde de Commissie op 25 juli een Nederlandse steunmaatregel goed ter waarde van € 750 miljoen. Deze maatregel ziet op het koolstofvrij maken van industriële processen, in lijn met het tijdelijke crisis- en transitiekader voor staatssteun. De rechtstreekse subsidies moeten ondernemingen in Nederland stimuleren om de broeikasgasemissies van industriële productieprocessen met ten minste 40% te verminderen ten opzichte van de huidige situatie. Tevens heeft de Commissie een Nederlandse steunmaatregel van € 700 miljoen goedgekeurd, bedoeld voor kleine en middelgrote boeren die vrijwillig hun veehouderij stopzetten om de stikstofuitstoot terug te dringen.

Tot slot heeft de Commissie meer dan € 10 miljard aan Nederlandse en Franse steun aan Air France-KLM goedgekeurd, nadat haar oorspronkelijke goedkeuringsbesluiten door het Gerecht zijn vernietigd 20 december 2023 en 7 februari 2024. In deze arresten oordeelde het Gerecht dat de Commissie ten onrechte Air France en KLM als de enige begunstigden van de Franse en Nederlandse maatregelen had beschouwd, zonder naar de gehele groep te kijken. De Commissie heeft de Franse en de Nederlandse maatregelen nu opnieuw beoordeeld met de groep Air France-KLM als begunstigde, waarbij zij concludeert dat de maatregelen ook dan voldoen aan het tijdelijk steunkader voor corona.

terug naar boven


Nuctech mag zich niet verschuilen achter Chinese servers bij inval Commissie

President van het Gerecht, beschikking van 12 augustus 2024

Onlangs heeft de President van het Gerecht (“President”) het verzoek van Nuctech Nederland en Nuctech Warsaw (hierna gezamenlijk “Nuctech”) om schorsing van het Commissiebesluit op grond waarvan invallen werden uitgevoerd bij Nuctech, afgewezen. Tussen 23 en 26 april 2024 voerde de Commissie onaangekondigde bedrijfsbezoeken uit bij Nuctech, een bedrijf actief in de productie en verkoop van scanapparatuur voor (lucht)havens. De Commissie vermoedde dat Nuctech mogelijk mededingingsverstorende subsidies had verkregen in strijd met de FSR (zie ook ons eerdere CF Q2 2024) en voerde daarom invallen uit waarbij zij onder andere verzocht om toegang tot mailboxen van enkele medewerkers.

Nuctech stelde onder meer dat zij niet aan deze verzoeken kon voldoen omdat de desbetreffende medewerkers Chinese staatsburgers zijn en hun e-mails niet op lokale (Europese) servers waren opgeslagen, maar op de Chinese servers van moederbedrijf Nuctech Hong Kong, en dat de Commissie internationaal en Europees publiekrecht schond door dit desondanks op te vragen. De President oordeelt dat het de Commissie vrij staat onderzoek te doen naar en informatie op te vragen van bedrijven actief in de EU, zoals Nuctech; anders zou de Commissie namelijk nooit niet-Europese ondernemingen aansprakelijk kunnen houden voor gedrag dat de interne markt verstoort. Verder had Nuctech volgens de President op “extreem laconieke” wijze onderbouwd waarom het vrijgeven van de e-mails in strijd zou zijn met Chinese wetgeving. Ook dat middel slaagde dus niet.

Ten aanzien van de urgentie van het verzoek oordeelt de President dat Nuctech slechts financiële nadelen heeft aangevoerd. Financiële gevolgen kwalificeren niet als ernstige en onherstelbare schade, waardoor de vereiste urgentie niet aanwezig werd geacht. De President vervolgde dat de vrijheid voor een EU-bedrijf om informatie op te slaan waar het wil, bovendien niet in de weg kan staan aan een onderzoek naar een mogelijke overtreding van EU-recht. De verzoeken van Nuctech zijn daarom afgewezen.

terug naar boven


Zure appel voor Apple: HvJ bevestigt Commissiebesluit en gelast Ierland € 13 miljard van Apple terug te vorderen

Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 10 september 2024

In zijn arrest van 10 september 2024 bepaalde het HvJ dat Ierland een bedrag van € 13 miljard aan steun aan Apple moet terugvorderen. In 2016 besloot de Commissie dat bedrijven die deel uitmaken van de Apple-groep van 1991 tot 2014 belastingvoordelen hadden genoten die onrechtmatige staatssteun vormden. Deze steun betrof belastingvoordelen die Apple genoot via twee ‘tax rulings’ die Ierland in 1991 en 2007 heeft afgegeven ten gunste van twee vennootschappen van de Apple-groep: Apple Sales International (“ASI”) en Apple Operations Europe (“AOE”). Deze entiteiten waren opgericht als vennootschappen naar Iers recht, maar waren voor belastingdoeleinden niet in Ierland gevestigd. Met deze rulings werden de winsten uit het gebruik van intellectuele-eigendomslicenties van ASI en AOE toegerekend aan de moedermaatschappij in de Verenigde Staten, terwijl ASI en AOE als enige daadwerkelijk de commerciële activiteiten omtrent die licenties konden uitoefenen. Daardoor werden deze winsten ten onrechte van de belastinggrondslag uitgesloten, wat volgens de Commissie neerkwam op staatssteun.

In 2020 verklaarde het Gerecht het besluit van de Commissie nietig, omdat Commissie onvoldoende had aangetoond dat sprake was van een selectief voordeel. Het HvJ vernietigt op haar beurt weer het arrest van het Gerecht en bekrachtigt het Commissiebesluit definitief. Het HvJ oordeelt – in tegenstelling tot het Gerecht – dat de Commissie wel degelijk voldoende bewezen had dat de winsten uit de intellectuele-eigendomslicenties van ASI en AOE voor belastingdoeleinden aan deze Ierse vestigingen moesten worden toegerekend, gelet op hun activiteiten daaromtrent. Het HvJ bevestigt derahlve het Commissiebesluit en gelast Ierland om de onrechtmatig verleende steun – die wordt geschat op circa € 13 miljard – terug te vorderen van Apple.

terug naar boven


Vastgeroest geld? ACM onderzoekt de Nederlandse spaarmarkt

Autoriteit Consument & Markt, publicatie van 16 juli 2024

De ACM heeft op 16 juli 2024 een onderzoek over de concurrentie op de Nederlandse spaarmarkt gepubliceerd. Aanleiding voor dit onderzoek was een maatschappelijke discussie die in 2023 ontstond, waarop de Minister van Financiën de ACM vroeg onderzoek te doen naar de relatie tussen (het gebrek aan) concurrentie in de Nederlandse spaarmarkt en de achterblijvende spaarrentes. Het beeld bestond dat klanten niet of nauwelijks profiteerden terwijl banken historische hoge winsten behaalden. Met name de spaarrentes van de grootste banken bleven behoorlijk laag in vergelijking tot de ECB-beleidsrente.

De ACM concludeert dat er een hoge mate van concentratie is op de spaarmarkt: het gezamenlijk marktaandeel van de vier grootste banken (ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank) – op een markt waar 23 afzonderlijke banken actief zijn – is namelijk sinds 2014 gelijk gebleven met 90-95%. De ACM kwalificeert de markt dan ook als een oligopolistische markt, die zich kenmerkt door de aanwezigheid van enkele grote aanbieders aan de aanbodzijde, met mogelijk een groep kleinere aanbieders die geen invloed hebben op het beleid van deze aanbieders.

Het feit dat de markt oligopolistisch is, verklaart volgens de ACM de discrepantie tussen de achterblijvende spaarrentes van de grootbanken in vergelijking tot de hogere spaarrentes die de andere banken aanbieden in reactie op de ECB-beleidsrentes, die over de periode 2022-2024 tien keer zijn gestegen. Zonder hier expliciet afspraken over te maken, houden de grootbanken hun spaarrentes gelijk door alleen op elkaar te reageren, aldus de ACM. Ook uit interne stukken, die de ACM in het kader van dit onderzoek heeft opgevraagd, volgt dat de grootbanken in hun besluitvorming vooral de focus leggen op de andere grootbanken. De conclusie van de ACM is dan ook dat de oligopolie van de dominante banken heeft geleid tot een anti-competitieve uitkomsten, namelijk dat de consument niet heeft kunnen profiteren van concurrentie op het gebied van spaarrentes.

Tot slot onderzocht de ACM waarom de grootbanken weinig concurrentiedruk ervaren van de andere banken. Zo blijkt dat consumenten overstapdrempels ervaren die hen ervan weerhouden over te stappen naar gunstigere aanbiedingen. Overstapdrempels zijn bijvoorbeeld de kosten en tijd die gebonden zijn aan het openen van een nieuwe spaarrekening, of het niet kunnen meenemen van het IBAN-nummer. Bovendien laten veel consumenten de ACM weten dat zij tevreden zijn met het aanbod van hun huidige bank. Volgens de ACM is de meerderheid van consumenten echter niet afdoende op de hoogte van alternatieve aanbiedingen. De ACM doet dan ook aanbevelingen om deze overstapdrempels weg te nemen met het doel concurrentie op de spaarmarkt te verbeteren.

terug naar boven


Volkswagen schuldig aan dieselaffaire gerelateerde oneerlijke en misleidende handelspraktijken

Rechtbank Rotterdam, uitspraak van 9 juli 2024

Volkswagen heeft zich schuldig gemaakt aan oneerlijke en misleidende handelspraktijken voor de manipulatie van verplichte emissietesten, zo bevestigde de rechtbank van Rotterdam op 9 juli 2024 in het hoger beroep tegen de boete van € 450.000 die de ACM Volkswagen in 2017 oplegde. De zaak gaat over de zogenoemde dieselaffaire; tussen 2009 en 2015 installeerde Volkswagen software in dieselauto’s die kon herkennen wanneer de auto in een testsituatie was en er dan voor zorgde dat de auto minder stikstof uitstootte dan het normaal deed. Op verzoek van de Consumentenbond startte de ACM in 2017 een onderzoek naar de dieselaffaire en legde Volkswagen de (toen maximale) boete op, dit was tevens de eerste zaak waarin de ACM vaststelde dat onjuiste duurzaamheidsclaims misleidend waren.

Volkswagen ging in beroep tegen die boete. Volkswagen voerde onder meer aan dat de boete het ne bis in idem-beginsel schond omdat zij ook in Duitsland is beboet voor de dieselaffaire. Omdat de Duitse zaak, waarin Volkswagen zich ook op het ne bis in idem-beginsel beriep, inmiddels voorlag bij het HvJ besloot de rechtbank eerst dat arrest af te wachten. Vervolgens oordeelde de rechtbank aan de hand van het HvJ-arrest dat, hoewel de feitelijke gedragingen van Volkswagen waarvoor de ACM de boete heeft opgelegd weliswaar beschreven waren in de Duitse boete, deze gedragingen niet ten grondslag lagen aan de Duitse boete. Het Duitse boetebesluit was dus niet op dezelfde feitelijke gedragingen gegrond als het Nederlandse boetebesluit. Het ne bis in idem-beginsel was dus niet geschonden.

De rechtbank Rotterdam toetste vervolgens of de handelspraktijken van Volkswagen daadwerkelijk misleidend en oneerlijk waren. De rechtbank bevestigde alle drie de gronden waarop de ACM Volkswagen beboette. Allereerst beweerde Volkswagen onrechtmatig dat haar producten goedkeuring hadden gekregen van een openbare instelling (in strijd met artikel 6:193g, sub d, BW), terwijl zij enkel door het manipuleren van de verplichte emissietesten de goedkeuring had verkregen. Ten tweede heeft Volkswagen door het gebruik, de installatie en het verzwijgen van de manipulatieve software in strijd gehandeld met de vereisten van professionele toewijding (in strijd met artikel 6:193b, lid 2, BW). Ten slotte waren de groene claims over de dieselvoertuigen gebaseerd op de gemanipuleerde emissietesten en daarmee misleidend (in strijd met artikel 6:193c, lid 1, sub b, BW).

terug naar boven


HvJ schijnt licht op voorwaarden prijsaanduiding producten

Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 26 september 2024

Het HvJ heeft op 26 september in reactie op prejudiciële vragen geantwoord dat een prijsvermindering, ofwel een kortingsprijs, ook echt lager moet zijn dan de laagste prijs waarvoor de producten in de afgelopen 30 dagen werden aangeboden en dat de verkoper niet kan volstaan met het slechts vermelden van die eerdere laagste prijs. De prejudiciële vragen werden gesteld in het kader van een geschil tussen een Duitse regionale vereniging voor consumentenbescherming en Aldi Süd over twee prijsverminderingen voor bananen en ananassen in een wekelijkse reclamefolder. Voor beide producten werd een kortingsprijs vermeld met daarnaast een andere (doorgestreepte) prijsaanduiding in kleinere cijfers. Onder beide aanbiedingen stond ook de vorige laagste prijs vermeld waarvoor de producten in de afgelopen 30 dagen werden verkocht. Echter, de zogenoemde “kortingsprijs” was in deze gevallen niet lager dan de laagste prijs die in de afgelopen 30 dagen was gehanteerd.

In het bijzonder draait de zaak om de interpretatie van artikel 6 bis van Richtlijn 98/6, waarin wordt gesteld dat handelaren bij het aankondigen van prijsverminderingen de laagste prijs die in de voorgaande 30 dagen is toegepast, moeten aangeven. De Duitse rechter vroeg zich af of dit artikel ook impliceert dat de nieuwe prijs daadwerkelijk lager moet zijn dan die laagste prijs, of dat het enkel voldoende is om de prijsvermeldingen duidelijk weer te geven. Het HvJ heeft geoordeeld dat, hoewel de richtlijn niet expliciet voorschrijft dat de nieuwe prijs lager moet zijn dan de laagste prijs uit de laatste 30 dagen, dit wel volgt uit de doelstellingen van de richtlijn. Deze doelstellingen zijn onder meer het verbeteren van de voorlichting van consumenten en het waarborgen van een hoog niveau van consumentenbescherming. Het HvJ benadrukt dat de term “prijsvermindering” in de alledaagse betekenis verwijst naar een daadwerkelijke verlaging van een eerdere prijs. Door de verplichting te stellen dat de nieuwe prijs lager moet zijn dan de laagste prijs van de afgelopen 30 dagen, wordt voorkomen dat consumenten worden misleid. Dit waarborgt de doelstellingen van de richtlijn, aldus het HvJ.

terug naar boven


Rechter schorst lasten voor reisbureaus om prijssprongen tegen te gaan*

Rechtbank Rotterdam, uitspraak van 24 september 2024

De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op 24 september 2024 een drietal lasten (en publicatiebesluiten) die door de ACM waren opgelegd aan drie reisbureaus geschorst. De lasten zagen op prijssprongen die plaatsvinden bij het online zoeken naar een pakketreis. De ACM verweet de reisbureaus dat de vanafprijs op de zoekpagina niet altijd boekbaar is, maar na een prijscheck kan verspringen. Dit kwalificeerde de ACM als een misleidende omissie.

De rechtbank oordeelt met de ACM dat de advertenties op de zoekpagina een uitnodiging tot aankoop en de prijs essentiële informatie vormt, maar twijfelt of hier sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. De interpretatie van de ACM wijkt namelijk af van die van de Europese Commissie in de richtsnoeren oneerlijke handelspraktijken, en van het oordeel van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep die onderkennen dat de reisbranche onderhevig is aan plotselinge prijsveranderingen. De reisbureaus hebben uitgelegd dat de getoonde vanafprijs juist en actueel was, maar als gevolg van prijsveranderingen bij leveranciers van de reiselementen, op het moment van boeken achterhaald kan zijn.

Ook hebben de reisbureaus met rapporten onderbouwd dat consumenten niet (negatief) worden geraakt door de praktijk van prijschecks en dat de concurrentie niet wordt verstoord, zoals de ACM in de lasten stelde. De rechtbank oordeelt dan ook dat twijfelachtig is of consumenten door deze praktijk een besluit nemen dat zij anders niet hadden genomen, en dus of er überhaupt sprake is van een overtreding. Bovendien vraagt de rechtbank zich af of handhaving in deze situatie evenredig en opportuun is. Om die reden worden de lasten en de publicatiebesluiten geschorst.

* bureau Brandeis heeft verzoeksters bijgestaan in deze procedure

terug naar boven


Voor al uw vragen met betrekking tot (EU) mededingingsrecht helpt bureau Brandeis u graag verder. U kunt ons bereiken via onderstaande links.

Bas Braeken – Jade Versteeg – Lara Elzas – Timo Hieselaar – Demi van den BergCoen Vermeij – Joost van Belois

Visie

De DMA in zeven vragen en antwoorden: een nieuwe fase in de regulering van Big Tech

Op 6 september 2023 heeft de Europese Commissie (“Commissie”) Alphabet, Amazon, Apple, Meta, Microsoft en ByteDance (het moederbedrijf van TikTok) aangewezen als poortwachters onder de Digitalemarktenverordening (ook wel: Digital Markets Act, DMA”). De DMA introduceert aanvullende regels voor online platforms die vanwege hun aanzienlijke economische macht voor zakelijke gebruikers een belangrijke toegangspoort tot eindgebruikers vormen (zie ook onze eerdere blog over de DMA). Voor de aangewezen poortwachters gaan de inhoudelijke verplichtingen van de DMA in maart 2024 gelden. In de tussentijd hebben Apple, Meta en ByteDance reeds beroep ingesteld tegen hun aanwijzingen bij het Gerecht van de Europese Unie (“Gerecht”) en doet de Commissie onderzoek naar mogelijke aanvullende aanwijzingen. ByteDance heeft daarenboven een verzoek tot schorsing van haar aanwijzing ingediend bij de President van het Gerecht. In deze blog bespreken wij aan de hand van zeven vragen en antwoorden de reikwijdte van, en verplichtingen in, de DMA. Ook behandelen wij recente ontwikkelingen omtrent de aanwijzingen, handhaving en de mogelijke rol van derden.

  1. Wat is de DMA?
  2. Op wie is de DMA van toepassing?
  3. Welke poortwachters zijn tot nu toe aangewezen?
  4. Aan welke regels moeten poortwachters zich houden?
  5. Wanneer geldt de informatieplicht bij concentraties?
  6. Hoe worden de verplichtingen uit de DMA gehandhaafd?
  7. Hoe zit het met privaatrechtelijke handhaving van de DMA?

1. Wat is de DMA?

De DMA is een Europese verordening met als voornaamste doel het eerlijk en betwistbaar houden van digitale markten. Sommige online platforms zijn inmiddels zo groot en machtig dat bestaande of nieuwe marktdeelnemers stelselmatig ernstige moeilijkheden ondervinden wanneer zij de confrontatie met die poortwachters aangaan. Grote online platforms beschikken bovendien vaak over een omvangrijke online infrastructuur die voordelen verschaft in het bereiken van eindgebruikers en het weren van andere marktdeelnemers. Ook genereren zij enorme hoeveelheden data, die het gat tussen deze aanbieders en nieuwkomers alleen maar verder vergroten. Hierdoor bestaan significante toetredings- en uitbreidingsdrempels voor nieuwe bedrijven en wordt kwaliteit en innovatie niet altijd gewaarborgd.

Het inzetten van het mededingingsrecht is de laatste jaren niet altijd even effectief gebleken om deze structurele problemen tegen te gaan. Alhoewel zowel de Commissie als nationale mededingingsautoriteiten de laatste jaren meerdere onderzoeken hebben afgerond in digitale markten (denk aan Amazon Buy Box en de drie Google-zaken), zijn deze onderzoeken vaak complex en tijdrovend. Zo lopen momenteel ook nog steeds de in zomer 2020 gestarte onderzoeken van de Commissie naar Apple Pay en Apple’s App Store (muziekdiensten). Ex post handhavend optreden op basis van artikelen 101 en/of 102 VWEU kan – in de visie van de Europees wetgever – in sommige gevallen al te laat zijn om de schade aan de concurrentie op de markt te herstellen. De DMA beoogt deze leemte op te vullen door te voorzien in ex ante regulering van grote online platforms (zie hierover ook onze eerdere blog). Hiermee kunnen maatregelen worden getroffen voordat een inbreuk wordt gepleegd en kunnen inbreuken gemakkelijker worden gehandhaafd.

 

2. Op wie is de DMA van toepassing?

De DMA is van toepassing op poortwachters. Een poortwachter biedt één of meerdere zogenaamde ‘kernplatformdiensten’ aan. De DMA onderscheidt de volgende kernplatformdiensten:

Een aanbieder van een kernplatformdienst kwalificeert vervolgens als poortwachter als aan een aantal kwalitatieve eisen wordt voldaan. Poortwachters zijn niet noodzakelijkerwijs dominant in de zin van het mededingingsrecht. Een onderneming wordt door de Commissie aangemerkt als poortwachter als het (i) een aanzienlijke impact heeft op de interne markt, (ii) een belangrijke toegangspoort vormt voor zakelijke gebruikers om eindgebruikers te bereiken, en (iii) deze positie duurzaam en bestendig heeft of naar verwachting zal hebben. Een bedrijf wordt vermoed aan deze eisen te voldoen als het aan de volgende kwantitatieve criteria voldoet:

Ondernemingen die aan deze drempels voldoen dienen de Commissie daarvan binnen twee maanden in kennis te stellen. Zij hebben vervolgens de mogelijkheid om dit bewijsvermoeden te weerleggen. Tot nu toe hebben Alphabet, Microsoft en Samsung reeds – met succes – aangevoerd dat hun Gmail, Outlook en Samsung Internet Browser weliswaar aan de kwantitatieve drempels voldoen, maar niet als belangrijke toegangspoort fungeren. De Commissie besloot daarop deze diensten niet aan te wijzen als kernplatformdiensten onder de DMA, zonder marktonderzoek.

Indien de argumenten het bewijsvermoeden voldoende in twijfel trekken maar niet overtuigend genoeg zijn, kan de Commissie een marktonderzoek instellen. Momenteel voert de Commissie een dergelijk marktonderzoek uit voor de aanwijzing van Microsoft Bing, Microsoft Edge, Microsoft Advertising, en Apple’s iMessage.

Andersom geldt dat de Commissie op basis van een marktonderzoek ook bedrijven als poortwachter kan aanwijzen indien zij niet aan bovengenoemde kwantitatieve vereisten voldoet.

De aanwijzing van poortwachters kent geen tijdsbeperking. Wel kan de Commissie op verzoek of op eigen initiatief, te allen tijde een aanwijzingsbesluit heroverwegen, wijzigen of intrekken als er een wezenlijke verandering is opgetreden in de feiten waarop het aanwijzingsbesluit berust of als het aanwijzingsbesluit berust op onvolledige, onjuiste of misleidende informatie. De Commissie kan later ook nieuwe poortwachters aanwijzen. Zo wordt in de media reeds gesproken over een mogelijke toekomstige aanwijzing van Booking.com, die vanwege de gevolgen van de COVID-19 pandemie momenteel nog niet aan de hierboven genoemde drempels voldoet.

 

3. Welke poortwachters zijn tot nu toe aangewezen?

Op 6 september 2023 heeft de Commissie zes bedrijven aangewezen als poortwachter ten aanzien van tweeëntwintig kernplatformdiensten. Onderstaande afbeelding biedt een overzicht.

Bron: https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/qanda_20_2349

De deadline om beroep in te stellen tegen de aanwijzingsbesluiten verstreek op 16 november. Microsoft, Amazon en Alphabet (Google) hebben laten weten geen beroep in te stellen. Apple, ByteDance en Meta hebben wel beroep ingesteld tegen hun aanwijzingsbesluiten bij het Gerecht. ByteDance voert in beroep onder andere aan dat TikTok geen verankerde en duurzame positie inneemt en dat zij als enige poortwachter niet aan zowel de omzet- als kapitalisatiedrempel voldoet. Meta richt zich specifiek tot de aanwijzing van Facebook Marketplace en Facebook Messenger. Apple stelt op haar beurt beroep in tegen alle aanwijzingen en klaagt ook over de beslissing van de Commissie om een marktonderzoek in te stellen naar de mogelijke aanvullende aanwijzing van Apple’s iMessage. Deze beroepen zullen naar waarschijnlijkheid volgend jaar worden behandeld.

Derde partijen kunnen zich voegen in de beroepsprocedure bij het Gerecht als zij aannemelijk kunnen maken belang te hebben bij de beslissing van het Gerecht. De lopende procedures zullen uitwijzen of bijvoorbeeld concurrenten of afnemers van de poortwachters voldoende belang hebben bij de aanwijzing van de poortwachters, of dat pas een belang ontstaat bij niet-naleving van de verplichtingen uit de DMA.

 

4. Aan welke regels moeten poortwachters zich houden?

De DMA introduceert in artikel 5, 6 en 7 een breed scala aan verplichtingen voor poortwachters. Een groot deel daarvan ziet op het verzamelen, verwerken en combineren van (persoons)gegevens. Zo mag de poortwachter zonder toestemming geen persoonsgegevens van eindgebruikers van derden verzamelen met het doel om die gegevens te gebruiken om te adverteren. De poortwachter mag ook geen persoonsgegevens die afkomstig zijn van de kernplatformdienst gebruiken in andere diensten die de poortwachter aanbiedt en/of diensten van derden, en vice versa. Daarbij mag de poortwachter ook geen eindgebruikers aanmelden op andere diensten van de poortwachter met als doel om persoonsgegevens wel te combineren. Eindgebruikers moeten op hun beurt in staat worden gesteld de door hen gegenereerde gegevens effectief over te dragen (ook wel: dataportabiliteit).

De DMA bevat ook verplichtingen om zakelijke gebruikers, adverteerders en uitgevers inzicht te geven in de door en/of voor hen gegeneerde gegevens. De poortwachter mag de niet-openbare gegevens die de zakelijke gebruikers genereren niet gebruiken in concurrentie met deze gebruikers op de downstreammarkt. Ten aanzien van adverteerders en uitgevers bestaat bovendien de verplichting om op hun verzoek dagelijks en kosteloos informatie te verstrekken over de geplaatste advertenties. Voor online zoekmachines (vooralsnog dus alleen Google Search) geldt bovendien de verplichting om derde-zoekmachines op verzoek onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden (ook wel: “FRAND-voorwaarden”) toegang te verlenen tot geanonimiseerde gegevens over rangschikkingen, zoekopdrachten, kliks en weergaven.

Naast deze regels over het verwerken van en de toegang tot data, moet de poortwachter zich aan veel uiteenlopende verplichtingen houden die in de kern zien op de interactie tussen verschillende diensten en het hanteren van eerlijke voorwaarden. Daartoe bevat de DMA zowel bepaalde do’s – bijvoorbeeld in het kader van interoperabiliteit van bepaalde hardware en communicatiediensten – als don’ts (denk aan het verbod op zelfbevoordeling en het verplicht gebruik van bepaalde identificatie- of (in-app) betalingsdiensten). Ook mag de poortwachter het gebruik van haar kernplatformdienst niet afhankelijk maken van registratie of een abonnement bij een andere kernplatformdienst (koppelverkoop of bundeling). De poortwachter dient eindgebruikers in staat te stellen op eenvoudige wijze softwareapplicaties en appstores te installeren en verwijderen en standaardinstellingen te wijzigen. Eindgebruikers mogen niet (technisch) worden belet tot het overstappen naar of aanvullend gebruik maken van andere softwareapplicaties of diensten, en moeten zonder onnodige moeilijkheden hun dienst bij de poortwachter kunnen opzeggen.

Verder mag de poortwachter zakelijke gebruikers niet verhinderen in het aanbieden van dezelfde producten of diensten tegen andere prijzen of voorwaarden via een andere weg dan de kernplatformdienst van de poortwachter (ook wel pariteitsclausules genoemd). Meer in zijn algemeenheid dient de poortwachter er niet aan in de weg te staan dat zakelijke gebruikers en eindgebruikers buiten de poortwachter om met elkaar in zee gaan (bijvoorbeeld ook indirect door in dat geval de toegang tot bepaalde content of functies te ontzeggen). Specifiek ten aanzien van appstores, onlinezoekmachines en onlinesocialenetwerkdiensten bevat de DMA nog een verplichting om algemene FRAND-toegangsvoorwaarden toe te passen voor zakelijke gebruikers met daarin een mechanisme voor alternatieve geschillenbeslechting.

Om effectieve handhaving te stimuleren schrijft de DMA tot slot expliciet voor dat de poortwachter zakelijke gebruikers en eindgebruikers niet mag beperken of beletten om inbreuken op de DMA of andere Unierechtelijke regels te melden bij de bevoegde overheidsinstantie. Een volledig overzicht van alle verplichtingen is te vinden in artikelen 5 tot en met 7 van de DMA.

De recentelijk aangewezen bedrijven hebben tot maart 2024 om hun bedrijfsvoering aan te passen en aan deze verplichtingen te voldoen. Poortwachters moeten daartoe een nalevingsverslag indienen bij de Commissie en bovendien een onafhankelijke compliancefunctie instellen.

 

5. Wanneer geldt de informatieplicht voor concentraties?

Een ander unicum van de DMA dat tot nu toe weinig aandacht heeft gekregen is de informatieplicht inzake concentraties. Poortwachters moeten de Commissie ‘informeren’ over elke voorgenomen concentratie in de digitale sector, ongeacht of de voorgenomen concentratie moet worden aangemeld bij de Commissie uit hoofde van de Concentratieverordening of bij een nationale mededingingsautoriteit. Deze informatieplicht sluit aan bij de toegenomen aandacht van de Commissie voor zogenaamde killer acquisitions, die recentelijk met name worden opgepakt op basis van artikel 22 van de Concentratieverordening (lees hier meer). Ook bepaalde het Hof van Justitie van de Europese Unie recentelijk in het Towercast-arrest dat bepaalde niet-meldingsplichtige concentraties misbruik van een machtspositie kunnen opleveren, zodat ook dit soort concentraties toch kunnen worden beoordeeld.

De DMA schept slechts een ‘informatieplicht’ en geen extra bevoegdheid voor de Commissie om concentraties daadwerkelijk te beoordelen (en daarmee: tegen te houden). De poortwachter is gehouden een beschrijving van de concentratie en de activiteiten van de betrokken ondernemingen te bieden, alsmede van de jaarlijkse omzet in de EU, de waarde en rationale van de transactie, het aantal jaarlijks actieve gebruikers en het aantal maandelijkse eindgebruikers. Op deze manier kan de Commissie monitoren of er mogelijk nieuwe kernplatformdiensten moeten worden aangewezen. Ook stelt de DMA expliciet dat deze informatie mogelijk gebruikt kan worden voor een daaropvolgende artikel 22-verwijzing.

 

6. Hoe worden de verplichtingen uit de DMA gehandhaafd?

De verantwoordelijkheid voor handhaving van de DMA ligt primair bij de Commissie. Naast het hiervoor genoemde marktonderzoek verstrekt de DMA de Commissie verschillende onderzoeksbevoegdheden, zoals het verzoek om inlichtingen en het verrichten van inspecties (vergelijkbaar met die uit Verordening 1/2003). Daarbij kan de Commissie ook voorlopige maatregelen nemen. Bij een schending van de DMA kan de Commissie (na het uitbrengen van haar voorlopige bevindingen) naast gedragsmaatregelen ook aanzienlijke geldboetes en dwangsommen opleggen. Deze sancties kunnen oplopen tot boetes van 10% van de wereldwijde omzet en zelfs meer dan 20% voor recidivisten. In geval van systemische niet-naleving (meer dan drie inbreukbesluiten in acht jaar), kan de Commissie na een marktonderzoek ook structurele maatregelen opleggen (waaronder bijvoorbeeld een tijdelijk verbod op nieuwe concentraties).

Er is (slechts) een ondersteunende rol weggelegd voor nationale autoriteiten om toe te zien op de naleving van de DMA. In de Uitvoeringswet Digitalemarktenverordening is de Autoriteit Consument en Markt (“ACM”) aangewezen als de bevoegde nationale autoriteit in Nederland. De ACM heeft daarbij verschillende toezichtsbevoegdheden en kan op eigen initiatief onderzoek doen, maar brengt uiteindelijk verslag uit aan de Commissie. Alleen de Commissie kan vervolgens een handhavingsprocedure starten. De toezichtsbevoegdheden van de ACM stoppen daar waar het onderzoek van de Commissie begint. Dit onderscheid is daarentegen mogelijk lastig te maken, aangezien er overlap kan bestaan tussen de toezichtsbevoegdheden van de Commissie en nationale bevoegde autoriteiten. Zo wees de Raad van State in zijn advies over de DMA reeds op de mogelijke overlap tussen de toezichtsbevoegdheden van de Commissie en de ACM en de Autoriteit Persoonsgegevens (“AP”) op grond van bijvoorbeeld de Platform-to-Business Verordening en het toezicht op de Algemene verordening gegevensbescherming (“AVG”). Ook vertonen veel verplichtingen uit de DMA gelijkenissen met eerdere zaken die op basis van het reguliere mededingingsrecht zijn afgedaan (denk aan het specifieke verbod op self-preferencing in de DMA naar aanleiding van de Google Shopping-zaak). Tegelijkertijd schrijft de DMA voor dat nationale autoriteiten geen besluiten nemen in strijd met een door de Commissie vastgesteld besluit op basis van de DMA. Het onderscheid is daarentegen dus niet zwart-wit. De Raad van State adviseert de Nederlandse wetgever daarom om de toelichting op de Uitvoeringswet Digitalemarktenverordening op deze punten aan te vullen.

Publiekrechtelijke handhaving kan ook worden geïnitieerd door middel van klachten/signalen van derden, waaronder bijvoorbeeld zakelijke gebruikers, concurrenten of eindgebruikers van kernplatformdiensten. Onder artikel 27 van de DMA kunnen zij nationale bevoegde autoriteiten of de Commissie rechtstreeks in kennis stellen van praktijken of gedragingen van poortwachters die onder het toepassingsgebied van de DMA vallen. Derden kunnen dus zowel terecht bij de Commissie als bij de ACM als ze vermoeden dat de poortwachter inbreuk maakt op de DMA. Ook worden klokkenluiders aangemoedigd om inbreuken door poortwachters te melden bij de bevoegde autoriteiten. Klokkenluiders kunnen volgens de Commissie de aandacht van de bevoegde autoriteiten vestigen op nieuwe informatie waarmee zij inbreuken op de DMA beter kunnen opsporen en beter kunnen handhaven. Om dit aan te moedigen dienen klokkenluiders wel beschermd te worden tegen represailles. De Klokkenluidersrichtlijn is daarom ook van toepassing op de DMA.

 

7. Hoe zit het met privaatrechtelijke handhaving van de DMA?

Over de privaatrechtelijke handhaving van de DMA is nog niet veel bekend. Verordeningen (zoals de DMA) hebben ingevolge artikel 288 VWEU rechtstreekse werking in de lidstaten. Voor zover de bepalingen uit een verordening voldoende duidelijk, nauwkeurig en relevant zijn voor de situatie van een individuele klager, kan hij deze rechtstreeks inroepen in een civiel geschil. Gelet op de specifiek geformuleerde verplichtingen uit de DMA lijkt daarvan over het algemeen sprake te zijn (zie ook het standpunt van de Commissie), alhoewel artikel 6 van de DMA verplichtingen bevat die mogelijk “nader kunnen worden gespecificeerd”.

Indien een zakelijke gebruiker of eindgebruiker schade lijdt als gevolg van een inbreuk van een poortwachter op de DMA, staat de weg naar de civiele rechter open. Artikel 39 van de DMA voorziet in de samenwerking tussen nationale rechterlijke instanties en de Commissie bij de toepassing van de DMA. Zo kan een nationale rechter de Commissie verzoeken om informatie te verschaffen en advies te verstrekken in verband met het toepassen van de DMA in nationale procedures. De Commissie kan ook op eigen initiatief interveniëren indien de coherente toepassing van de DMA dat vereist. Lidstaten worden bovendien verplicht de Commissie afschriften van nationale rechterlijke uitspraken omtrent de DMA toe te sturen.

Tijdens het wetgevingsproces is steeds benadrukt dat de DMA géén mededingingsinstrument betreft. Mede gelet op de rechtsgrondslag van de DMA zijn Verordening 1/2003 en de daaruit voortvloeiende loyaliteitsverplichtingen voor nationale instanties en rechtbanken dan ook niet van toepassing. Ook de aansprakelijkheidsregels en bewijsvermoedens uit de Kartelschaderichtlijn zijn dus niet van toepassing. De DMA schrijft wel expliciet voor dat nationale rechterlijke instanties geen beslissingen wijzen in strijd met een door de Commissie vastgesteld besluit op basis van de DMA. Hieruit valt dus af te leiden dat de onrechtmatigheid (als één van de elementen binnen de onrechtmatige daad) na een Commissiebesluit vaststaat voor een nationale rechter (net zoals op basis van artikel 16 van Verordening 1/2003). Dit zal een follow-on schadeclaim naar aanleiding van een niet-nalevingsbesluit op basis van de DMA vergemakkelijken.

 

Conclusie

Na jaren aan onderhandelingen en voorbereidingen is de praktische inwerkingtreding van de DMA bijna in zicht. De eerste poortwachters zijn inmiddels aangewezen en de eerste procedures zijn reeds aanhangig voor het Gerecht. In de tussentijd doet de Commissie marktonderzoek naar mogelijke aanvullende kernplatformdiensten en stomen de reeds aangewezen poortwachters zich klaar om hun bedrijfsvoering per maart 2024 in overeenstemming te brengen met de DMA. Gelet op de dunne scheidslijn tussen de DMA enerzijds en de Europese en nationale mededingingsregels anderzijds, zullen nationale autoriteiten te rade moeten gaan hoe zij de samenwerking onderling en met de Commissie zo effectief mogelijk kunnen vormgeven. Derde partijen zoals concurrenten en afnemers kunnen zich in de tussentijd ook alvast voorbereiden op de nieuwe regelgeving die binnenkort voor hun concurrenten/contractspartners zal gelden. Gedurende het wetgevingsproces is hun rol bij de handhaving van de DMA uitgebreid met zowel een expliciete klachtmogelijkheid als aanvullende regels voor nationale civiele procedures. Derde partijen zullen naar verwachting dan ook een belangrijke schakel zijn bij het toezicht op en handhaving van de DMA.

 

Meer weten over de DMA? Neem contact op met een van onze mededingingsspecialisten.

Visie

Internet of Things: risico’s voor eerlijke mededinging liggen op de loer

Internet of Things (hierna: “IoT” of “slimme apparaten”) brengt een wereldwijde revolutie teweeg in uiteenlopende sectoren. IoT apparaten kenmerken zich doordat zij verbonden zijn met een netwerk en op afstand kunnen worden bediend onder meer via spraakassistentie en/of mobiele apparaten en gegevens kunnen uitwisselen. De voorbeelden van slimme apparaten zijn haast oneindig: zelf rijdende auto’s; een smartwatch die inzicht geeft in je sportieve prestaties en tips geeft om de prestaties te verbeteren; een patiënt die eerder het ziekenhuis mag verlaten omdat hij vanaf een afstand gemonitord wordt en rechtstreeks met het ziekenhuis kan communiceren; de slimme meter voor elektriciteit, water en gas; autonome landbouwmachines die het land bewerken en de boer informeert over de oogst. Het is duidelijk dat IoT bijna niet meer is weg te denken uit ons dagelijks leven.

Nu IoT steeds meer deel uit maakt van ons dagelijks leven is het onderwerp ook hoog op de agenda van de Europese Commissie (“Commissie”) gezet. Eén van de speerpunten van de Commissie op het gebied van IoT is het creëren van een interne markt voor IoT. Om dit te kunnen bewerkstelligen startte de Commissie in 2020 onder meer een marktstudie naar de concurrentie in de consumenten-IoT sector.

Op 9 juni jl. heeft de Commissie een voorlopig rapport (“het rapport”) gepubliceerd. In het rapport worden de eerste bevindingen besproken over de concurrentieparameters, de belangrijkste ontwikkelingen en de gesignaleerde mededingingsrisico’s in de IoT sector. De bevindingen van de Commissie zijn relevant voor kleinere marktpartijen die IoT producten (willen) aanbieden en zullen in deze blog worden besproken.

Aanleiding tot het starten van een marktstudie en de omvang

De verwachting is dat de wereldwijde IoT omzet van consumenten zal stijgen van 107 miljard euro in 2019 tot ongeveer 408 miljard euro in 2030. De markt is duidelijk nog in ontwikkeling maar toch zijn er reeds indicaties dat sprake is van toetredingsdrempels en dat sommige ondernemingen mogelijk de concurrentie beperken. De marktstudie brengt deze problemen in kaart. Daarnaast past de keuze voor de marktstudie goed binnen de 2019-2024 strategie van de Commissie onder de noemer “Een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk”.

De voorlopige bevindingen van het marktonderzoek zijn gebaseerd op de informatie van meer dan 200 verschillende belanghebbenden uit Europa, China en de Verenigde Staten die actief zijn in de IoT-consumentensector, waaronder fabrikanten van slimme apparaten, aanbieders van spraakassistentes en IoT-diensten voor consumenten en brancheorganisaties. Verder hebben deze ondernemingen meer dan 1000 overeenkomsten met de Commissie gedeeld.

IoT voor industriële producten en connected cars vallen buiten de reikwijdte van het marktonderzoek. Eén van de specifieke kenmerken van IoT voor consumenten is dat de data die door de slimme apparaten wordt verzameld doorgaans ook persoonsgegevens bevat.

Toetredingsdrempels

Volgens de respondenten zijn de belangrijkste toetredingsdrempels in de markt:

  • Investering in technologie. Volgens de respondenten zijn de kosten voor investeringen in technologie hoog en in het bijzonder op de markt voor spraakassistenten.
  • Huidige concurrentiesituatie. Ten aanzien van de concurrentiesituatie wordt opgemerkt dat het moeilijk is te concurreren met verticaal geïntegreerde ondernemingen die hun eigen ecosystemen hebben opgebouwd binnen en buiten de sector van consumenten-IoT (bijv. Google, Amazon of Apple). Tevens wordt het niet aannemelijk geacht dat er op korte termijn nieuwe toetreders komen op het gebied van spraakassistenten, de kosten voor de ontwikkeling van spraakassistenten zijn namelijk hoog.
  • Interoperabiliteit. De verschillende IoT apparaten hebben vaak pas nut als de verzamelde data gecombineerd kan worden met andere data. Hiervoor is interoperabiliteit van data nodig. De belangrijkste aanbieders van spraakassistenten en mobiele apparatuur zijn doorgaans ook de partijen beschikken over eigen technologie die de interoperabiliteit tussen de verschillende IoT producten mogelijk maken. Aanbieders van IoT producten zijn daarom vaak afhankelijk van deze partijen voor de interoperabiliteit. Respondenten geven aan dat de verschillende integratie eisen bij technologieplatforms tot extra complexiteit voor IoT aanbieders leidt bij de integratie van hun producten.
  • Toegang tot data. Aanbieders van IoT-producten en -diensten verzamelen veel data. Zo verzameld een smartwatch bijvoorbeeld informatie over de gezondheid, locaties en bewegingspatroon van de consument. Met de verzamelde data kan de kunnen aanbieders van IoT apparaten inspelen op de behoeften van hun consumenten en het product verder ontwikkelen. Respondenten merken op dat zij belemmeringen ondervinden bij de toegang tot data. Dit wordt onder meer veroorzaakt door verschillen in formats waarin gegevens worden verzameld en vanwege beperkingen van de portabiliteit van data.

Opvallend is verder dat de prijs van de producten als minder belangrijke concurrentieparameter werd aangemerkt, al wordt de prijs nog steeds relevant geacht.

Gesignaleerde mededingingsrisico’s

Besturing op afstand is essentieel voor slimme apparaten. Om besturing op afstand te bewerkstelligen maken fabrikanten van slimme apparaten vaak gebruik van spraakassistentie en/of een mobielapparaat. De belangrijkste spraakassistenten in de EU zijn Alexa van Amazon, Google Assistant en Siri van Apple. Voor mobiele apparaten zijn Google’s Android en Apple’s iOS de meest vooraanstaande besturingssystemen. Uit het marktonderzoek komt naar voren dat IoT aanbieders doorgaans afhankelijk zijn van aanbieders van spraakassistenten en (de besturingssystemen) van mobiele apparaten en dat het aanbod beperkt is. Dit levert de volgende mededingingsrisico’s op:

  • Exclusiviteit en koppelverkoop bij spraakassistenten. Uit het marktonderzoek komt naar voren dat de belangrijkste aanbieders van spraakassistenten pogingen doen om exclusiviteit van spraakassistenten op bepaalde IoT apparaten te bewerkstelligen. Ook worden praktijken gemeld waarbij de mogelijkheid wordt beperkt om verschillende spraakassistenten op hetzelfde slimme apparaat te gebruiken. Fabrikanten van slimme apparaten maken zich daarnaast zorgen over het feit dat aanbieders van spraakassistenten verschillende soorten software en technologie, waaronder spraakassistenten, gebundeld aanbieden.
  • Pre-installatie, standaardinstellingen en prominentie. De respondenten geven aan dat de vooraanstaande aanbieders van spraakassistenten en/of mobiele apparaten hun eigen diensten of de diensten van grote internationale spelers voorinstalleren, als standaard instellen of anderszins een prominente plaats geven op het slimme apparaat. Dit kan een concurrentievoordeel opleveren voor de aanbieder van een dienst die voorgeïnstalleerd is ten nadele van vaak kleinere en/of lokale spelers.
  • Spraakassistenten staan centraal bij het verzamelen van gegevens in de IoT-consumentensector. Dit stelt de vooraanstaande aanbieders van spraakassistenten in staat om grote hoeveelheden gegevens te verzamelen, waardoor ze niet alleen gegevensstromen en gebruikersrelaties kunnen beheren, maar ook een hefboomeffect kunnen creëren op aangrenzende markten. Met de toegang tot grote hoeveelheden data kunnen de toonaangevende leveranciers voor spraakassistentie hun technologie verbeteren via algoritmische training en machine learning. Dit leidt tot verbetering van de kwaliteit van spraakassistentie. Het niet hebben van deze grootschalige toegang tot gegevens kan drempels opwerpen voor nieuwe toetreders op de markt voor spraakassistenten.
  • Standaardisering en interoperabiliteit. De belangrijkste aanbieders van spraakassistenten en mobiele apparatuur beschikken over de technologie die interoperabiliteit mogelijk maakt. Deze aanbieders kunnen eenzijdig controle uitoefenen over de interoperabiliteits- en integratieprocessen. Zij zijn daarmee in staat om de functionaliteiten van IoT-apparaten en –diensten te beperken ten voordelen van hun eigen diensten.

Wat kunnen we verwachten van de Commissie op het gebied van IoT?

De uitkomsten van marktonderzoeken van de Commissie leiden vaak tot formele mededingingsonderzoeken naar individuele bedrijven. Zo heeft het sectoronderzoek naar E-commerce tot miljoenenboetes voor onder meer Asus, Philips, Pioneer, Guess, Sanrio, Nike, NBC Universal Studio en kregen diverse uitgevers van videogames een boete opgelegd. Ook heeft het sectoronderzoek naar de farmaceutische industrie tot forse boetes geleid op Europees niveau voor onder meer Lundbeck, Jansen-Cilag en Servier en op nationaal niveau tot boetes voor onder meer GlaxoSmithKline en Pfizer/Flynn (Verenigd Koninkrijk), Aspen (Italië) en CD Pharma (Denemarken).

Het ligt in de lijn der verwachtingen dat de Commissie formele onderzoeken zal starten naar aanleiding van haar bevindingen in de IoT sector. De Commissie noemt, bij het beschrijven van de gesignaleerde mededingingsrisico’s in het rapport, de partijen die mogelijk de mededinging beperken niet expliciet bij naam. De Commissie heeft het onder meer over de ‘vooraanstaande partijen op het gebied van spraakassistenten en/of mobiele apparaten’ en ‘IoT technologie platformen’. Het is echter geen breinbreker dat de Commissie hiermee doelt op de grote spelers als Google, Amazon en Apple aangezien zij veruit de grootste partijen zijn die de diensten aanbieden en de Commissie ook vaker in het rapport naar deze partijen verwijst. Het meest voor de hand ligt dat de Commissie een formeel onderzoek start naar misbruik van machtspositie naar één of meerdere van deze partijen wegens bijvoorbeeld exclusiviteit, koppelverkoop en/of self-preferencing.

Het is ook goed denkbaar dat het definitieve rapport van de marktstudie – dat in de eerste helft van 2022 wordt verwacht –het lopende debat over het voorstel van de Digital Markets Act (“DMA”) en ex ante regulering zal beïnvloeden. De voorgestelde verplichtingen in de DMA zien grotendeels ook op de gesignaleerde mededingingsrisico’s in de IoT sector. Mochten Google, Amazon en Apple onder de DMA worden aangemerkt als poortwachter dan zullen de in de DMA opgelegde verplichtingen als verbod op bundeling, toegang tot niet openbare gegevens en self-preferencing de gesignaleerde mededingingsrisico’s deels kunnen wegnemen. Zie voor meer informatie over ex-post handhaving en ex ante regulering in de voorgestelde Digital Markets Act onze blog van 24 juniDe Digital Markets Act (DMA): een effectief middel om Big Tech te reguleren?

Hoewel IoT voor industriële producten en connected cars buiten de reikwijdte van de marktstudie valt is het niet uitgesloten dat in deze sectoren soortgelijke mededingingsproblemen spelen als bij consumenten-IoT. Ook in deze sectoren spelen technologie, toegang tot data en interoperabiliteit een belangrijk rol. Of hierbij sprake is van partijen die domineren moet per markt worden beoordeeld. Ten aanzien van connected cars zijn er indicaties dat onder meer Nokia een vooraanstaande speler is. Sinds 2018 zijn er door diverse partijen al vijf formele klachten wegens misbruik van machtspositie tegen Nokia ingediend bij de Commissie, maar is tot op heden nog geen formele onderzoek gestart. Zo richtte onder meer autofabrikant Daimler zich tot de Commissie met de klacht dat Nokia haar machtspositie misbruikt vanwege de licentiering van patenten die essentieel zijn voor de technologiestandaarden voor connected cars. Daimler startte tevens een civielrechtelijke procedure in Duitsland en in dat verband stelde de Duitse rechter prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. De prejudiciële vraag werd uiteindelijk weer ingetrokken omdat de partijen de zaak in juni jl. hebben geschikt.

We adviseren kleinere marktpartijen die IoT producten (willen) aanbieden om alert te zijn op de mededingingsrisico’s die in het rapport staan beschreven. Marktpartijen hebben tot 1 september 2021 de tijd om opmerkingen te geven op het rapport. Mochten marktpartijen mededingingsproblemen ondervinden in de IoT-consumenten sector of daarbuiten dan kunnen zij tevens een klacht indienen bij de Commissie of een nationale mededingingsautoriteit. Ook is het raadzaam om juridisch advies in te winnen bij een mededingingsadvocaat.

Bij vragen kunt u contact opnemen met Bas Braeken of Lara Elzas

Visie

De Digital Markets Act (DMA): een effectief middel om Big Tech te reguleren?

De opkomst van techreuzen als Google, Amazon, Facebook, Apple en Microsoft (ook wel “Big Tech” genoemd) en hun integratie in het alledaagse leven is op vele niveaus interessant. Met name in de context van eerlijke en concurrerende digitale markten roept dit veel vragen op. De meest prangende daarvan is of de ex-post handhaving van het EU mededingingsrecht effectief genoeg is om de snel ontwikkelende (digitale) markten en Big Tech bedrijven bij te houden.

Ten behoeve van een effectievere handhaving heeft de Europese Commissie (“Commissie”) in december 2020 een voorstel voor een Digital Markets Act (“DMA”) gepubliceerd. Het voornaamste doel is het ingrijpen in het concurrentiespeelveld in digitale markten en deze aan te vullen met ex-ante regelgeving. Bepaalde platforms die als “poortwachters” kwalificeren, moeten zich dan aan een reeks verplichtingen houden, zonder dat daarvoor een overtreding van het mededingingsrecht is vastgesteld.

Deze blog behandelt de recente ontwikkelingen in de strijd tegen Big Tech. Vervolgens wordt een analyse van de DMA en de implicaties hiervan voor zogeheten poortwachters gegeven.

Klassieke mededingingstoezicht op Big Tech bedrijven

De handhaving van het mededingingsrecht jegens Big Tech bedrijven heeft zowel de Commissie als de nationale mededingingsautoriteiten de afgelopen jaren flink bezig gehouden.

Hoewel de Commissie zich aanvankelijk relatief passief opstelde tegenover Big Tech, lijkt haar Google Android besluit uit 2018 een belangrijk startschot te zijn geweest voor de handhaving van (EU) mededingingsrecht ten opzichte van Big Tech. De Commissie concludeerde in deze zaak dat Google misbruik had gemaakt van haar machtspositie door de Google Search-app te koppelen aan de Android appstore. Niet alleen legde de Commissie een gigantische boete op aan Google van € 4,3 miljard (de hoogste boete die de Europese Commissie ooit heeft opgelegd), maar zij stelde ook richtsnoeren vast voor de beoordeling van dominantie in het mobiele ecosysteem.

Margrethe Verstager, Eurocommissaris voor Mededinging, gaf aan dat het haar missie werd om de opkomst van steeds machtigere digitale platforms tegen te gaan. Het duurde vervolgens ook niet lang voordat de Commissie twee formele onderzoeken naar Amazon startte.

Het eerste onderzoek betrof het gebruik door Amazon van data van marktplaatsverkopers. Volgens de Commissie kan Amazon door dergelijke niet-openbare data te gebruiken, de normale risico’s van concurrentie in detailhandel omzeilen. Zo verstevigt Amazon haar machtspositie op de markt. Het tweede onderzoek betrof de praktijken van Amazon met betrekking tot haar “Buy Box” en “Prime” label. Hiermee kan het haar eigen detailhandelsaanbiedingen voortrekken alsook de aanbiedingen van andere marktplaatsverkopers die de logistieke en bezorgservice van Amazon afnemen. Deze kunnen dan worden bevoordeeld ten opzichte van derde verkopende partijen. Wanneer digitale platforms een dergelijke dubbele rol hebben – zowel als platformaanbieder voor zakelijke gebruikers als detailhandelaar die concurreert met die zakelijke gebruikers – hebben zij een prikkel om zichzelf voor te trekken.

In juni 2020, nadat Spotify een klacht had ingediend over de regels die Apple hanteert voor de distributie van apps via de App Store, startte de Commissie een formeel onderzoek. Op 30 april 2021 publiceerde de Commissie de voorlopige bevinding dat Apple haar machtspositie misbruikt door app-ontwikkelaars verplicht gebruik te laten maken van Apple’s eigen systeem voor in-app-aankopen.

De Commissie startte daarnaast een parallel onderzoek naar Apple Pay, Apple’s mobiele betaalapp. De Commissie vreest dat de voorwaarden van Apple met betrekking tot de integratie van Apple Pay kunnen leiden tot concurrentieverstoring en beperking van keuze en innovatie. Andere betaaloplossingen kunnen namelijk geen toegang krijgen tot de technologie voor betaalchips die in mobiele iOS-apparaten is ingebouwd.

Ten slotte heeft Epic Games, de maker van het wereldwijde hit-spel Fortnite, dit jaar officieel een klacht ingediend bij de Commissie. Eerder heeft Epic Games al procedures tegen Apple gestart in de VS, Australië en het VK. Epic Games meent dat Apple de markt voor app-distributie en de markt voor iOS in-app betalingsverwerking afschermt, waardoor Apple een hogere commissie kan vragen.

Ook op nationaal niveau zijn digitale platforms het voorwerp geweest van mededingingsrechtelijke onderzoeken. Het Bundeskartellamt (“Bka”) was hierin erg actief. Zo heeft het Bka in 2015 een besluit genomen waarin het Booking.com verbiedt om nog langer “Best price”-clausules toe te passen (zie voor meer informatie over dit besluit van het Bka onze blog over MFNs).

Een andere zaak van het Bka met betrekking tot Big Tech dateert uit 2019. In dit besluit kwam de Duitse mededingingsautoriteit tot de conclusie dat Facebook haar dominante positie op de markt van sociale netwerken misbruikt door het excessief verzamelen en combineren van gebruikersdata zonder toestemming van haar gebruikers.

In april 2021 heeft het Bka een klacht over Apple ontvangen van negen verenigingen uit de Duitse media-, internet- en reclame-industrie. Zij stellen dat de iPhone-maker misbruik maakt van haar dominante positie met haar onlangs geïntroduceerde App Tracking Transparency-programma. Deze functie op iOS verplicht apps om toestemming te vragen aan gebruikers voor het verzamelen van hun data. De klagers menen echter dat Apple zelf daarentegen wel nog steeds aanzienlijke hoeveelheden gebruikersgegevens kan verzamelen.

Daarnaast heeft de Autoriteit Consument en Markt (“ACM”) een diepgaand onderzoek verricht naar de markt voor mobiele appwinkels en de implicaties daarvan voor de mededinging. Uit dit onderzoek blijkt dat het gebrek aan alternatieven voor Apple’s App Store en Google’s Play Store hen – in ieder geval in theorie – in een positie brengt om oneerlijke voorwaarden te kunnen stellen. De ACM onderzoekt nu of Apple via haar App Store haar machtspositie misbruikt door het hanteren van bepaalde voorwaarden voor app-aanbieders die niet met apps van Apple concurreren.

Ex-ante interventie nodig?

Mededingingsautoriteiten in de EU blijken dus welwillend te zijn om op te treden tegen concurrentieverstoringen door Big Tech. Gezien de (juridische en feitelijke) complexiteit en lengte van de onderzoeken, duurt het echter vaak lang voordat een sanctie kan worden opgelegd. De (gepercipieerde) schade al is dan al vaak aangericht. De vraag rijst dus of deze maatregelen de concurrentie tijdig en effectief kunnen herstellen. In het licht van ‘voorkomen is beter dan genezen’, is in december 2020 de DMA voorgesteld. Hiermee wil de Commissie voorkomen dat concurrentiebeperkende effecten op de digitale markt tot uiting komen.

Definitie van “Poortwachters”

De werking van de DMA is beperkt tot poortwachter-platforms. Een poortwachter is een aanbieder van een kernplatformdienst met een significante impact op de interne markt, zoals onder andere online bemiddelingsdiensten (bv. appwinkels, Amazon), online zoekdiensten (bv. Google), sociale netwerken (bv. Facebook), platformdiensten voor het delen van video’s (bv. TikTok), nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten (bv. WhatsApp) en besturingssystemen (bv. iOS, Android).

De DMA is alleen van toepassing op poortwachters die aan de volgende cumulatieve drempels voldoen:

  • Een jaaromzet in de EER die gelijk aan of hoger is dan € 6,5 miljard in de laatste drie boekjaren of een gemiddelde marktkapitalisatie die in het laatste boekjaar ten minste € 65 miljard bedroeg.
  • Meer dan 45 miljoen maandelijks actieve eindgebruikers in de EU en meer dan 10.000 jaarlijks actieve zakelijke gebruikers (bv. adverteerders en/of retailers) in de EU – gerekend over het verloop van het laatste boekjaar.

Het platform moet de Commissie zelf informeren als het aan deze drempels voldoet en dus mogelijk als poortwachter kan worden aangemerkt (notificatieplicht). De Commissie behoudt het recht om aanbieders van kernplatforms proactief als poortwachter aan te wijzen wanneer zij aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen, ook indien zij (nog) geen formele kennisgeving van het platform heeft ontvangen.

Verplichtingen voor poortwachters

Zodra een platformaanbieder als poortwachter kwalificeert (al dan niet als zodanig wordt aangewezen door de Commissie), moet het voldoen aan bepaalde verplichtingen zoals opgesomd in artikel 5 en 6 van de DMA. Sommige van deze verplichtingen zien op (soortgelijke) gedragingen die de afgelopen jaren aanleiding vormden voor veel mededingingszaken met betrekking tot Big Tech. In de DMA is ook een bepaling opgenomen die de bevoegdheid voor de Commissie creëert om de lijst van verplichtingen te updaten naar aanleiding van marktonderzoeken (artikel 10 DMA). Dit maakt de DMA flexibel en daarmee geschikt om in te zetten in dynamische en door innovatie gedreven markten.

Een aantal voorgestelde verplichtingen zijn:

  • Persoonsgegevens van derden: Poortwachters moeten afzien van het zonder toestemming van gebruikers combineren van persoonsgegevens afkomstig van hun eigen diensten met persoonsgegevens afkomstig van andere aangeboden diensten, ofwel van henzelf ofwel van derden (Artikel 5(a) DMA). Het Bka besloot dit al in 2019 na haar onderzoek naar Facebook.
  • MFN/pariteitsclausules: Poortwachters moeten zakelijke gebruikers in staat stellen dezelfde producten of diensten aan eindgebruikers aan te bieden via online platformen van derden onder afwijkende voorwaarden dan die van het platform van de poortwachter (artikel 5(b) DMA). De zaken omtrent de Amazon e-books en Booking.com zagen op dit soort gedragingen.
  • Anti-sturingsverbod: Poortwachters moeten het mogelijk maken voor zakelijke gebruikers om hun producten te promoten in apps die zijn aangeschaft via de kerndienst van het platform, zoals de App Store van Apple (artikel 5(c) DMA). Zakelijke gebruikers moeten contracten met hun gebruikers kunnen afsluiten ongeacht of zij de kernplatformdiensten van de poortwachter gebruiken. Dit zorgt er bijvoorbeeld voor dat Epic Games in-app producten kan aanbieden en verkopen via haar eigen kanaal, in plaats van uitsluitend via het Apple in-app-aankoopsysteem.
  • Openstellen van besturingssystemen voor derden: Poortwachters moeten apps en appstores van derden toelaten binnen het besturingssysteem van het toestel. Dergelijke plannen staan tevens centraal in het onderzoek van de Commissie naar de Apple App Store. Volgens de ACM’s marktstudie hebben appstores van derden momenteel te maken met vele technische en financiële belemmeringen. De DMA laat het wel toe dat poortwachters proportionele maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat softwaretoepassingen van derden de integriteit van het besturingssysteem van de poortwachter niet in gevaar brengen.
  • Verbod op bundeling: Poortwachters mogen hun verschillende platformdiensten niet langer bundelen (artikel 5(f) DMA). Tot deze conclusie kwam de Commissie ook in de Google Android zaak.
  • Niet-openbare gegevens: Poortwachters moeten zich, in concurrentie met zakelijke gebruikers, onthouden van het gebruik van niet-openbare gegevens die gegenereerd worden door activiteiten van hun zakelijke gebruikers (artikel 6(a) DMA). Zulke gedragingen worden door de Commissie onderzocht met betrekking tot de Amazon Marketplace.
  • Zelf-voorkeur: Poortwachters mogen eigen producten en diensten geen gunstigere behandeling geven dan die van derden (artikel 6(d) DMA). Het lopende onderzoek naar Amazon’s “Buy Box”-optie is hier een voorbeeld van.

Indien poortwachters zich niet aan deze verplichtingen houden, kan de Commissie boetes opleggen van maximaal 10% van de wereldwijde jaaromzet van de poortwachter. Tevens kunnen dwangsommen opgelegd worden van 5% van de gemiddelde dagelijkse omzet van de poortwachter. Tot slot heeft de Commissie de bevoegdheid om structurele en gedragsmaatregelen te nemen wanneer zij na een marktonderzoek vaststelt dat een poortwachter systematische haar verplichtingen uit de DMA schendt. Denk bijvoorbeeld aan het verplicht afstoten van (een deel van) een onderneming.

Bevoegdheden voor nationale mededingingsautoriteiten

De handhaving van de DMA zal in principe bij de Commissie komen te liggen. Nationale mededingingsautoriteiten willen echter ook een (grotere) rol hierin krijgen. De voorzitters van de nationale mededingingsautoriteiten in de EU stellen in hun zienswijze dat zij een complementaire handhavingsrol moeten krijgen onder de DMA. Zij stellen dat hun kennis en kunde de handhaving van de DMA effectiever en sneller zal maken. Of de nationale mededingingsautoriteiten uiteindelijk ook een rol krijgen toebedeeld in de handhaving van de DMA is op dit moment nog onduidelijk.

Conclusie

De DMA zal, als eenmaal in werking getreden, de belichaming vormen van de verschuiving van ex-post handhaving naar een ex-ante regulerende aanpak. Hiermee poogt de Commissie de concurrentie in het Big Tech landschap te verbeteren. Dit kan een significante impact hebben op de bedrijfsvoering van poortwachters binnen de EU.

De DMA is op dit moment echter nog slechts een wetsvoorstel. Gezien de reikwijdte en verwachte impact van de DMA, zal er nog veel over gediscussieerd worden. Het is dus nog onzeker hoe de DMA er uiteindelijk, bij zijn inwerkingtreding na 2023, uit komt te zien.

Bij vragen kunt u contact opnemen ment Bas Braeken, Jade Versteeg, of Timo Hieselaar.

 

Naar
boven