Competition Flashback Q3 2024: Ontwikkelingen mededingingsrecht
Dit is de Competition Flashback Q3 2024 van bureau Brandeis. In deze flashback vindt u een selectie van de belangrijkste Europese en Nederlandse mededingingsrechtelijke ontwikkelingen over het afgelopen kwartaal (klik hier voor het origineel). Wilt u graag voortaan de Competition Flashback van bureau Brandeis per e-mail ontvangen? Dan kunt u zich hiervoor aanmelden via dit formulier.
Overzicht Q3 2024
Fusiecontrole
- Hoogtepunten fusiebeoordelingen Europese Commissie
- Meer rechtszekerheid in M&A-transacties: Hof van Justitie zet streep door artikel 22-verwijzingen in Illumina/Grail
Regulering digitale markten (DMA)
- Gerecht verwerpt beroep ByteDance tegen besluit Commissie om TikTok aan te wijzen als poortwachter onder DMA
- Apple’s ecosysteem onder vuur: toegang voor derden tot contactloos betalen op iPhone toestellen
Kartels en verticale beperkingen
- HvJ verduidelijkt kader strekkingsbeperking bij informatie-uitwisseling
- Pariteitsclausules van Booking.com zijn in strijd met het EU-mededingingsrecht
Misbruik machtspositie
- HvJ bevestigt misbruik van Google door bevoordeling eigen productvergelijkingsdienst
- Gerecht bevestigt misbruik machtspositie Qualcomm door roofprijzen UMTS-chipsets voor Huawei en ZTE
- Gerecht vernietigt boetebesluit Google AdSense vanwege ontoereikend onderzoek van de Commissie
- Toezeggingen van Gazprom ook in hoger beroep in stand gehouden
Schadeclaims voor inbreuken mededingingsrecht
- Ondernemingsbegrip kan niet worden gebruikt voor betekening dagvaarding aan niet-aangesproken dochterentiteiten
- Ondernemingsbegrip werkt niet door aan slachtofferzijde bij bevoegdheidsbeoordeling op grond van Erfolgsort
- Rechtbank Amsterdam bevoegd ten aanzien van Amerikaanse farmaceut AbbVie wegens bestaan van economische eenheid met Nederlandse ankergedaagde
Luchtvaart
Staatssteun en FSR
- Miljarden aan Nederlandse steunmaatregelen voor innovatie, farma en energietransitie in zestal besluiten goedgekeurd door Commissie
- Nuctech mag zich niet verschuilen achter Chinese servers bij inval Commissie
- Zure appel voor Apple: HvJ bevestigt Commissiebesluit en gelast Ierland € 13 miljard van Apple terug te vorderen
Consumentenrecht
- Vastgeroest geld? ACM onderzoekt de Nederlandse spaarmarkt
- Volkswagen schuldig aan dieselaffaire gerelateerde oneerlijke en misleidende handelspraktijken
- HvJ schijnt licht op voorwaarden prijsaanduiding producten
- Rechter schorst lasten voor reisbureaus om prijssprongen tegen te gaan
Hoogtepunten fusiebeoordelingen Europese Commissie
Op 3 juli 2024 heeft de Europese Commissie (“Commissie”) de voorgenomen overname van ITA Airways door Lufthansa en het Italiaanse Ministerie van Economie en Financiën voorwaardelijk goedgekeurd. De Commissie maakte reeds in haar punten van bezwaar van 3 juli 2024 bekend dat zij negatieve gevolgen voor de mededinging voorzag bij de voorgenomen overname (zie ook CF Q1 2024). De Commissie vreesde dat de concurrentie voor korteafstandsvluchten tussen Italië en Centraal Europa (waar de hubs van respectievelijk ITA en Lufthansa liggen) zou afnemen. Daarnaast achtte de Commissie het mogelijk dat de concurrentie op langeafstandsvluchten tussen Italië enerzijds en de Verenigde Staten en Canada anderzijds verminderde als gevolg van de transactie. Ten slotte zou de overname de dominantie van ITA op het vliegveld van Milaan versterken, aldus de Commissie. Om deze zorgen weg te nemen, hebben ITA en Lufthansa aangeboden om logistieke middelen voor lange- en korteafstandsvluchten tussen Italië, Centraal Europa en Noord Amerika alsook slots voor het landen en opstijgen op bepaalde vliegvelden, af te stoten. Onder deze voorwaarden keurt de Commissie overname goed.
In een andere luchtvaartfusie heeft de Commissie bekendgemaakt dat International Airlines Group (“IAG”) haar melding van het voornemen om Air Europa over te nemen, heeft ingetrokken. IAG bezit meerdere luchtvaartmaatschappijen, waaronder Iberia en Vueling, en is daarmee de grootste operator van luchtvaartmaatschappijen in Spanje (zie ook CF Q1 2024). Air Europa is de derde grootste luchtvaartmaatschappij in Spanje. Op 24 januari 2024 had de Commissie aangekondigd een tweede fase-onderzoek te openen naar de voorgenomen overname. Op 26 april 2024 ontving IAG punten van bezwaar van de Commissie. De Commissie vreesde dat de voorgenomen overname de concurrentie op binnenlandse routes in Spanjes, korte routes tussen Spanje en landen in Europa en het Midden-Oosten, en lange routes tussen Spanje en Noord- en Zuid-Amerika zou belemmeren. IAG heeft daarop remedies aangeboden, maar deze waren voor de Commissie onvoldoende om de zorgen weg te nemen. Daarop heeft IAG haar melding van de voorgenomen overname ingetrokken.
De overname van Viterra door Bunge is door de Commissie voorwaardelijk goedgekeurd. Beide partijen zijn verticaal geïntegreerde agrarische bedrijven actief in de inkoop, handel en verwerking van landbouwproducten. Specifiek is er significante overlap tussen de activiteiten van de partijen op het gebied van oliezaden (zoals zonnebloemzaad, sojabonen of koolzaad). Op grond van haar onderzoek concludeert de Commissie dat de voorgenomen transactie zou leiden tot vermindering van de concurrentie op de markten voor oliezaden. In het bijzonder zou de overname resulteren in een concentratie van verwerkingsvoorzieningen in Centraal Europa, met mogelijke negatieve gevolgen voor zowel boeren als afnemers. Om de mededingingsrechtelijke zorgen van de Commissie weg te nemen, boden beide partijen aan om Viterra’s oliezaadactiviteiten in Hongarije en Polen inclusief enkele logistieke activa af te stoten. Onder deze voorwaarden, keurt de Commissie de overname goed.
De Commissie heeft op 24 september 2024 bekend gemaakt de overname van PFF Telecom door e& voorwaardelijk goed te keuren onder de Verordening buitenlandse subsidies (“FSR”). Dit is de eerste keer dat een concentratiemelding onder de FSR na een diepgaand onderzoek van de Commissie is goedgekeurd. In juni 2024 startte de Commissie namelijk nog een onderzoek naar deze overname omdat er indicaties waren dat e& (gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten) buitenlandse subsidies had gekregen die de interne markt verstoren (zie ook CF Q2 2024). De Commissie is tot het oordeel gekomen dat e& inderdaad buitenlandse subsidies had ontvangen in de vorm van een onbeperkte garantie, leningen, beurzen en andere schuldinstrumenten. Hoewel deze subsidies niet hebben geleid tot verminderde competitie in de overname, omdat e& zelf de middelen daarvoor had en er geen andere bieders waren, zouden de subsidies wel kunnen leiden tot een verstoring van de mededinging op de markt ná de overname. De subsidies kunnen mogelijk de positie van e& en PPF Telecom op de telecommarkt kunstmatig versterken ten opzichte van hun concurrenten. e& heeft aangeboden om af te zien van de onbeperkte garantie en om geen financiering van e& te gebruiken voor PPF’s activiteiten in de gehele EU, ondanks dat PPF Telecom niet in de gehele EU actief is. Bovendien heeft e& toegezegd toekomstige overnames die niet onder de meldingsplicht van de FSR vallen alsnog te melden bij de Commissie.
Meer rechtszekerheid in M&A-transacties: Hof van Justitie zet streep door artikel 22-verwijzingen in Illumina/Grail
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 3 september 2024
Op 3 september 2024 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ”) geoordeeld dat de Europese Commissie (“Commissie”) niet bevoegd is om verwijzingen van nationale mededingingsautoriteiten naar voorgenomen concentraties zonder Europese dimensie aan te moedigen of te aanvaarden, wanneer deze nationale autoriteiten op grond van hun eigen nationale recht niet bevoegd zijn om deze voorgenomen concentraties te onderzoeken. Hiermee komt voorgoed een eind aan een lange saga (zie ook onze Competition Flashbacks (“CF”) van Q3 2022, Q3 2023 en Q4 2023). Als gevolg van dit arrest hebben nationale mededingingsautoriteiten aangegeven hun aanhangige verzoeken aan de Commissie om bepaalde overnames te onderzoeken, in te trekken.
Op 21 september 2020 maakte Illumina, een Amerikaanse onderneming die gespecialiseerd is in oplossingen voor genetische analyse, bekend dat zij Grail, een Amerikaanse onderneming die bloedtests voor de vroegtijdige opsporing van kanker ontwikkelt, wil overnemen. Aangezien de concentratie geen Europese dimensie had, met name omdat Grail geen omzet genereerde in de Europese Unie of elders in de wereld, werd de transactie niet gemeld bij de Commissie of bij de nationale autoriteiten van de EU-lidstaten. Nadat de Commissie een klacht over deze concentratie had ontvangen, verzocht zij de lidstaten om haar te verzoeken deze voorgenomen concentratie toch te onderzoeken op grond van artikel 22 van de Concentratieverordening. De mededingingsautoriteiten van meerdere lidstaten, waaronder de ACM, gaven hier gehoor aan en de Commissie startte een onderzoek. Toen Illumina en Grail de voorgenomen concentratie desondanks toch implementeerden, legde de Commissie een recordboete op van € 432 miljoen en besloot zij dat Illumina dit weer moest terugdraaien.
Illumina en Grail gingen tevergeefs in beroep bij het Gerecht van de Europese Unie (“Gerecht”). Het HvJ vernietigt nu het arrest van het Gerecht en de besluiten van de Commissie. Het HvJ stelt vast dat het Gerecht ten onrechte heeft geconcludeerd dat een letterlijke, historische, contextuele en teleologische uitlegging van de Concentratieverordening het de nationale mededingingsautoriteiten toestaat om de Commissie te verzoeken een concentratie te onderzoeken, die niet alleen geen Europese dimensie heeft maar ook buiten hun eigen nationale bevoegdheid valt. Het HvJ oordeelt in het bijzonder dat de Concentratieverordening niet voorziet in een “correctiemechanisme”, op grond waarvan dergelijke concentraties – die noch de Europese noch de nationale meldingsdrempels halen – alsnog kunnen worden onderzocht. Dit zou met name indruisen tegen de voorzienbaarheid en rechtszekerheid: bedrijven moeten er vooraf vanuit kunnen gaan wanneer zij welke concentraties bij welke autoriteit moeten melden. De omzetdrempels die daarvoor zijn vastgesteld vormen een belangrijke waarborg van die voorzienbaarheid en rechtszekerheid. Daar kan niet zomaar omheen worden gegaan via dergelijke verzoeken op grond van artikel 22 van de Concentratieverordening.
Gerecht verwerpt beroep ByteDance tegen besluit Commissie om TikTok aan te wijzen als poortwachter onder DMA
Gerecht van de Europese Unie, arrest van 17 juli 2024
Het Gerecht heeft op 17 juli 2024 het beroep van ByteDance tegen het besluit van de Commissie van 5 september 2023 afgewezen. ByteDance, het moederbedrijf van de sociale netwerkdienst TikTok, stelde in haar beroep dat, ondanks dat TikTok aan de kwantitatieve drempels van artikel 3(2) Digital Markets Act (“DMA”) voldoet, TikTok niet aan de kwalitatieve drempels van artikel 3(1) DMA voldoet.
Ten eerste beargumenteerde ByteDance dat TikTok geen aanzienlijke impact heeft op de interne markt (artikel 3(1)(a) DMA), omdat het grootste deel van haar omzet in China wordt behaald. Het Gerecht stelt dat dit niet de conclusie uitsluit dat ByteDance’s hoge jaaromzet, in combinatie met het aantal TikTok-gebruikers in de EU, een weerspiegeling is van haar financiële draagkracht en haar potentieel om TikTok-gebruikers te monetariseren.
Ten tweede stelde ByteDance dat TikTok geen belangrijke toegangspoort vormt voor zakelijke gebruikers tot eindgebruikers (artikel 3(1)(b) DMA), omdat het geen ecosysteem heeft en geen voordeel heeft van zogenaamde network effects of lock-in effects. Ook hier gaat het Gerecht niet in mee. Ondanks deze omstandigheden heeft ByteDance het aantal TikTok-gebruikers sinds 2018 exponentieel laten groeien en bereikte TikTok in 2022 al de helft van de grootte van Facebook en Instagram, zonder een dergelijk ecosysteem.
Tot slot stelde ByteDance dat ze geen stevig verankerde en duurzame positie inneemt (artikel 3(1)(c) DMA), maar een challenger is die de positie van Meta en Alphabet betwist. Het Gerecht merkt op dat TikTok in 2018 inderdaad een challenger was, maar dat ze snel haar marktpositie heeft geconsolideerd, en in de afgelopen jaren die positie verder heeft uitgebouwd waardoor ze ruim de kwantitatieve drempels van artikel 3(2)(b) DMA overschrijdt.
Om deze redenen houdt het Gerecht het besluit van de Commissie om ByteDance ten aanzien van de sociale netwerkdienst TikTok aan te wijzen als poortwachter onder de DMA in stand.
Apple’s ecosysteem onder vuur: toegang voor derden tot contactloos betalen op iPhone toestellen
Europese Commissie, persbericht van 11 juli 2024
De Commissie heeft toezeggingen van Apple ten aanzien van mobiele portemonnees op 11 juli 2024 bindend verklaard. Apple bood de toezeggingen aan nadat de Commissie zorgen had geuit over het feit dat Apple de technologie die contactloos betalen via iPhone toestellen mogelijk maakt (ook wel: de “tap-and-go”-technologie), niet beschikbaar stelde aan derde partijen. Op grond van haar onderzoek, gestart in 2020, concludeerde de Commissie voorlopig dat Apple misbruik maakte van zijn dominante positie op de markt voor mobiele portemonnees op iPhone-toestellen. Apple heeft een gesloten ecosysteem gecreëerd op haar iPhone-toestellen en kan markten voor verschillende diensten binnen dat ecosysteem voor zichzelf reserveren, zoals de markt voor mobiele portemonnees, aldus de Commissie.
Apple zegt nu toe deze markt open te stellen door derde partijen toegang te geven tot mobiele portemonnees op iPhone-toestellen. De Commissie toetste de voorgestelde toezeggingen en verzocht derde partijen op de markt om hun reactie in te dienen. In antwoord op de uitkomst van dat onderzoek paste Apple de toezeggingen aan. Derde partijen kunnen nu niet alleen mobiele portemonnees aanbieden, maar krijgen bijvoorbeeld ook toegang tot functionaliteiten op iPhone-toestellen die het betalingsproces vergemakkelijken, zoals gezichtsherkenning om de betaling te valideren. De aangepaste toezeggingen zijn bindend verklaard door de Commissie.
Naar aanleiding van een onderzoek van de Commissie naar naleving van de DMA geeft Apple bovendien aan bezig te zijn haar tarieven en voorwaarden van het gebruik van de App Store te verbeteren. Ook heeft zij de nieuwe app store van Epic Games inmiddels toegang gegeven tot haar iOS en iPadOS systeem.
HvJ verduidelijkt kader strekkingsbeperking bij informatie-uitwisseling
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 29 juli 2024
n een prejudiciële verwijzing in de Portugese banken-zaak heeft het HvJ uiteengezet in welke gevallen een informatie-uitwisseling tussen concurrenten ertoe strekt de mededinging te beperken. In 2019 legde de Portugese mededingingsautoriteit (“AdC”) Banco BPN, BPI, Santander, Barclays, Caixa en verschillende andere Portugese banken een boete op wegens het grootschalig en maandelijks uitwisselen van informatie over commerciële voorwaarden. Daarbij ging het met name om informatie over de huidige en toekomstige kredietspreads en risicovariabelen, op basis waarvan de banken de uiteindelijk aan klanten aangeboden indicatieve rentevoet vaststellen. Ook bestond er tussen de banken een ‘op zichzelf staande’ informatie-uitwisseling over historische verkoopvolumen.
Het HvJ herhaalt zijn vaste lijn van jurisprudentie dat informatie-uitwisseling tussen concurrenten leidt tot een strekkingsbeperking wanneer de informatie-uitwisseling leidt tot coördinatie waarbij de concurrenten niet langer op dezelfde wijze concurreren op de betrokken markt zoals ze dat zonder coördinatie zouden doen. Een markt kan slechts onder normale omstandigheden functioneren wanneer iedere ondernemer (i) verplicht is zelfstandig zijn marktgedrag te bepalen, en bovendien (ii) in onzekerheid verkeert over het tijdstip waarop, de mate waarin en de wijze waarop zijn concurrenten hun marktgedrag in de toekomst zullen aanpassen. Het wegnemen van dit onzekere karakter, kan ervoor zorgen dat de marktdeelnemers zich stilzwijgend op dezelfde wijze gaan gedragen.
Gelet hierop, oordeelt het HvJ dat zowel de informatie over de kredietspreads als de toekomstige veranderingen in de risicoparameters kwalificeren als strategische informatie, zodat de uitwisseling hiervan de strekking heeft de mededinging te beperken. Alhoewel het onwaarschijnlijk is dat de informatie over de verkoopvolumen in het verleden op zichzelf toekomstige intenties van concurrenten kan onthullen, kan dit anders zijn wanneer deze in samenhang met de andere soorten uitgewisselde informatie wordt bezien. Het is dan ook irrelevant dat de uitwisselingen slechts ‘zeer sporadisch’ voorkwamen of slechts betrekking hadden op één van de bestanddelen van de uiteindelijke rentevoet. Het gaat er volgens het HvJ om dat de informatie-uitwisseling de onzekerheid over het (toekomstige) gedrag bij de andere banken kon verminderen. Dat geen van de banken haar tarief daadwerkelijk heeft gewijzigd na het ontvangen van de informatie maakt dit niet anders; nu sprake is van een strekkingsbeperking, behoeven de concrete gevolgen namelijk niet te worden onderzocht.
Pariteitsclausules van Booking.com zijn in strijd met het EU-mededingingsrecht
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 19 september 2024
Op 19 september 2024 heeft het HvJ de prejudiciële vraag of prijspariteitsclausules kwalificeren als nevenrestricties en dus verenigbaar zijn met het Europese mededingingsrecht, negatief beantwoord. De rechtbank Amsterdam stelde deze vragen in het kader van een geschil tussen Booking.com en 63 Duitse hotels over de geldigheid van prijspariteitsclausules die Booking.com in de overeenkomsten met deze hotels had gebruikt. Op grond van deze clausules was het accommodaties verboden om overnachtingen aan te bieden op hun eigen verkoopkanaal voor een prijs lager dan die op Booking.com (‘enge pariteitsclausules’), of zelfs op verkoopkanalen van derden (‘brede pariteitsclausules’).
Op grond van de nevenrestrictiedoctrine kan een clausule – die op zichzelf genomen mogelijk in strijd is met het mededingingsrecht – buiten het toepassingsbereik van artikel 101 VWEU vallen, mits die beperkende clausule objectief noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de (primaire) overeenkomst waarin het is opgenomen en evenredig is aan de doelstelling daarvan. Hoewel het HvJ benadrukt dat het verlenen van onlinehotelreserveringsdiensten door Booking.com (de primaire activiteit) een neutraal of zelfs positief effect lijkt te hebben gehad voor consumenten, omdat het de keuze voor consumenten vergroot en vergemakkelijkt, oordeelt het HvJ dat de prijspariteitsclausules niet kwalificeren als nevenrestricties.
Volgens het HvJ is niet aangetoond dat deze clausules objectief noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de onlinehotelreserveringsdiensten van Booking.com en evenredig zijn aan het daarmee nagestreefde doel. Zo oordeelt het HvJ dat brede prijspariteitsclausules de concurrentie tussen hotelreserveringsplatformen kunnen beperken. Bovendien bestaat het gevaar dat kleine en nieuwe platformen worden verdrongen van de markt als gevolg van de pariteitsclausules. Datzelfde geldt voor enge pariteitsclausules. Hoewel deze clausules prima facie minder beperkend zijn voor de mededinging en bedoeld zijn om het risico op meeliftgedrag te mitigeren, zijn ook deze bepalingen niet objectief noodzakelijk om de economische levensvatbaarheid van hotelreserveringsplatforms te verzekeren. Het is nu weer aan de rechtbank om – met inachtneming van het arrest van het HvJ – uitspraak te doen over de pariteitsclausules van Booking.com.
HvJ bevestigt misbruik van Google door bevoordeling eigen productvergelijkingsdienst
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 10 september 2024
Zeven jaar nadat de Commissie een recordboete oplegde aan Google voor het misbruik van haar machtspositie door Google Shopping prominenter en aantrekkelijker te positioneren op Google’s zoekresultatenpagina’s dan concurrerende diensten, is dit boetebesluit op 10 september 2024 definitief geworden.
Het HvJ bevestigt het arrest van het Gerecht van 10 juli 2019 waarin het oordeelde dat de Commissie terecht heeft vastgesteld dat het gedrag van Google (zelfbevoordeling) in de context van deze specifieke markt (de infrastructuur van Google Search en dataverkeer als onontbeerlijke input voor productvergelijkingsdiensten) een vorm van misbruik opleverde. Het HvJ benadrukt daarbij dat alle relevante feiten in de analyse moeten worden betrokken, omdat niet in het algemeen kan worden aangenomen dat het gunstiger behandelen van de eigen producten of diensten door een dominante onderneming altijd misbruikelijk is.
Het argument van Google dat de Commissie de Bronner-criteria had moeten toepassen, wordt (ook) door het HvJ van de hand gewezen. In dit geval is namelijk geen sprake van een toegangsweigering en wordt een onderneming die een eigen infrastructuur heeft ontwikkeld niet gedwongen om met een concurrent een overeenkomst te sluiten. Hier betreft het een autonome vorm van misbruik door middel van ‘leveraging’ op een markt met hoge toetredingsdrempels waarin de mededinging reeds is verzwakt door de aanwezigheid van een dominante partij, aldus het HvJ. Het gegeven dat Google het misbruik mogelijk zou kunnen opheffen door concurrerende productvergelijkingsdiensten toegang te verlenen tot de speciale ‘boxes’ (waarin Google Shopping wordt weergegeven), maakt dit niet anders. Er bestaat geen automatisch verband tussen de criteria voor de juridische kwalificatie van het misbruik en de corrigerende maatregelen om het misbruik te verhelpen.
Het HvJ bezigt niet de termen ‘onnatuurlijk gedrag’ en ‘superdominantie’ zoals het Gerecht deed, maar oordeelt evenwel dat dergelijke elementen niet nodig zijn om tot een oordeel te komen (deze termen waren ook geen onderdeel van het aangevochten boetebesluit). Voldoende voor de vaststelling van het misbruik is dat het ongerechtvaardigde verschil in behandeling, gelet op de kenmerken van de markt, meebracht dat Google niet concurreerde op basis van verdienste. De Commissie heeft dit afdoende bewezen.
Gerecht bevestigt misbruik machtspositie Qualcomm door roofprijzen UMTS-chipsets voor Huawei en ZTE
Gerecht van de Europese Unie, arrest van 18 september 2024
Op 18 september 2024 bevestigde het Gerecht grotendeels de aan Qualcomm oplegde boete van € 242 miljoen. Naar aanleiding van een klacht uit 2009 van Icera – dat inmiddels is overgenomen door Nvidia – stelde de Commissie in 2019 vast dat Qualcomm tussen 1 juli 2009 en 30 juni 2011 misbruik maakte van haar machtspositie op de wereldwijde UMTS-chipmarkt door het hanteren van roofprijzen voor drie soorten chips aan afnemers Huawei en ZTE. Deze chips worden hoofdzakelijk gebruikt om telefoons, tablets en andere apparaten te verbinden met mobiele telecommunicatienetwerken. Volgens de Commissie was het hanteren van dermate lage prijzen (onder de zogenaamde long-run average incremental costs per unit) erop gericht de destijds nog minder slagkrachtige concurrent Icera uit de markt te drukken, in strijd met artikel 102 VWEU.
In het omvangrijke arrest bespreekt het Gerecht alle vijftien beroepsgronden van Qualcomm, die onder andere zien op de lange duur van en onzorgvuldigheden in het onderzoek van de Commissie, de afbakening van de relevante markt en de positie van Qualcomm daarop, (de duiding van) het bewijs omtrent de nabootsing van de kost-prijsstructuur van Qualcomm en de door de Commissie gehanteerde kostenbenchmark om vast te stellen dat sprake was van roofprijzen.
Waar Qualcomm in 2022 ten aanzien van de exclusiviteitsbetalingen voor haar LTE-chipsets bij het Gerecht op dit punt nog een succes behaalde (zie CF Q2 2022), oordeelt het Gerecht hier dat Qualcomm niet heeft aangetoond daadwerkelijk in haar verdedigingsrechten te zijn geschaad doordat de Commissie bepaalde interviews met derde partijen niet (volledig) had opgenomen dan wel gedocumenteerd. Alle beroepsgronden over de procedure, de dominantie van Qualcomm en het misbruik worden afgewezen. Wel gaat het Gerecht mee in het argument van Qualcomm dat de Commissie bij het vaststellen van de hoogte van de boete ten onrechte zonder motivering is afgeweken van haar Boetebeleid 2006. Volgens het Gerecht moest Commissie motiveren waarom zij in dit geval is uitgegaan van de omzet gedurende de gehele inbreukperiode in plaats van de omzet over het laatste kalenderjaar, om deze vervolgens te vermenigvuldigen met het aantal jaren dat de overtreding heeft voortgeduurd. Dit leidt onderaan de streep tot een boeteverlaging naar € 238,7 miljoen.
Gerecht vernietigt boetebesluit Google AdSense vanwege ontoereikend onderzoek van de Commissie
Gerecht van de Europese Unie, arrest van 18 september 2024
Het beroep van Google tegen het boetebesluit van de Commissie inzake AdSense is op 18 september 2024 door het Gerecht gegrond verklaard. In maart 2019 besloot de Commissie dat Google en moederonderneming Alphabet (gezamenlijk “Google”) misbruik had gemaakt van haar machtspositie op de advertentiemarkt en legde zij Google een boete op van € 1,5 miljard. Met dit arrest vernietigt het Gerecht het boetebesluit van de Commissie. Deze zaak draait om de online tussendienst voor advertenties van Google – AdSense for Search (“AFS”). Websites met geïntegreerde zoekmachines (“Directe Partners”) kunnen dankzij deze dienst advertenties aanbieden op resultatenpagina’s die gerelateerd zijn aan de zoekopdracht van de eindgebruiker. Een eindgebruiker op een website zoals bijvoorbeeld Tripadvisor krijgt na het invoeren van een zoekopdracht niet alleen resultaten gegenereerd door de website te zien, maar ook advertenties in de vorm van een zoekresultaten die aansluiten bij de zoekopdracht.
Google sloot in dat kader overeenkomsten met Directe Partners met vanaf 2006 exclusiviteitsclausules die Directe Partners ervan weerhield zoekadvertentiediensten van Google’s concurrenten af te nemen. Vanaf 2009 begon Google met het vervangen van deze exclusiviteitsclausules met ‘plaatsingsclausules’ en/of ‘autorisatieclausules’. De plaatsingsclausules stipuleerde dat de belangrijkste advertentieruimte gereserveerd diende te worden voor de advertenties aangeleverd door AFS. De autorisatieclausules verplichtte de Directe Partners eerst toestemming te vragen van Google als zij de vormgeving van hun advertenties wilden aanpassen, dit gold voor advertenties geleverd door Google maar ook haar concurrenten. Via deze drie clausules kon Google de plaatsing en de vorm bepalen van zowel advertenties van AFS als concurrerende partijen. De Commissie concludeerde dat het opleggen van deze drie clausules gezamenlijk een enkele voortdurende inbreuk van artikel 102 VWEU betrof.
Het Gerecht oordeelt allereerst dat er geen algehele markt bestaat voor alle vormen van online advertenties, zoals Google betoogde. De Commissie had terecht een aparte markt afgebakend voor zoekopdrachtgerelateerde advertenties. Wat betreft de drie clausules die Google oplegde aan Directe Partners, stelde de Commissie dat concurrenten van AFS uitgesloten werden van de onlineadvertentiemarkt doordat zij Directe Partners ervan weerhielden werden zaken met concurrenten te doen, gelet op met name de exclusiviteitsbepaling. Dit resulteerde volgens de Commissie in een ontmoediging van innovatie en een versterking van Google’s machtspositie. Het Gerecht oordeelt dat de Commissie hierbij ten onrechte is uitgegaan van de cumulatieve periode van de overeenkomsten (van 2006-2016) zonder te beoordelen of er voor de Directe Partners er tussentijds mogelijkheden bestonden om te heronderhandelen of de overeenkomsten op te zeggen, waardoor kon worden gekozen voor een concurrent van AFS. Daarnaast heeft de Commissie niet bewezen dat de drie clausules ook daadwerkelijk een aanzienlijk deel van de markt dekten in 2016. Het Gerecht vernietigt daarom het boetebesluit.
Toezeggingen van Gazprom ook in hoger beroep in stand gehouden
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 26 september 2024
Op 26 september 2024 heeft het HvJ hogere voorzieningen van Orlen, het grootste gas- en oliebedrijf in Polen, tegen het arrest van het Gerecht inzake toezeggingen van Gazprom afgewezen. Orlen was bij het Gerecht in beroep gegaan tegen een besluit van de Commissie waarbij toezeggingen van Gazprom bindend werden verklaard. Die toezeggingen heeft Gazprom in 2018 gedaan nadat de Commissie tussen 2011 en 2015 onderzoek had gedaan naar het functioneren van de gasmarkten in Midden- en Oost-Europa. Op grond van dat onderzoek kwam de Commissie tot de voorlopige conclusie dat Gazprom haar machtspositie op de nationale markten voor de upstream levering van groothandelsgas in enkele landen in Midden- en Oost-Europa misbruikte in strijd met artikel 102 VWEU.
Volgens Orlen zijn de toezeggingen, die de Commissie op 24 mei 2018 bij besluit bindend heeft verklaard, ontoereikend om deze door de Commissie geïdentificeerde mededingingsbezwaren weg te nemen. Het Gerecht had enkele tekortkomingen geïdentificeerd in de toezeggingen maar hield het besluit op grond van een holistische beoordeling in stand. Het HvJ bevestigt nu dat de Commissie een zekere foutmarge is toegestaan en dat alleen een kennelijke beoordelingsfout, waardoor de juistheid van de verrichte analyse in twijfel wordt gebracht, kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Anders dan Orlen betoogde, was er volgens het HvJ bovendien geen sprake van schending van het gewettigd vertrouwen van Orlen door de Commissie. De inhoud van punten van bezwaar heeft slechts een voorbereidend en voorlopig karakter en kan niet leiden tot enig gewettigd vertrouwen over toekomstig handelen van de Commissie. Het HvJ wijst om deze redenen de hogere voorzieningen van Orlen af.
Ondernemingsbegrip kan niet worden gebruikt voor betekening dagvaarding aan niet-aangesproken dochterentiteiten
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 11 juli 2024
Op 11 juli 2024 heeft het HvJ antwoord gegeven op de vraag of een moedermaatschappij waartegen een follow-on schadevergoedingsvordering is ingesteld wegens een inbreuk op het mededingingsrecht, rechtsgeldig is gedagvaard wanneer de dagvaarding (enkel) is betekend op het adres van haar dochteronderneming, die is gevestigd in de lidstaat waar de vordering is ingesteld en waarmee zij een economische eenheid vormt. Het HvJ beantwoordt deze vraag ontkennend.
Het Zweedse Volvo AB werd voor de Spaanse rechter gedaagd door Transsaqui, een Spaans bedrijf dat twee vrachtwagens van Volvo heeft gekocht tijdens het truckskartel en daarvoor schadevergoeding wilde. Transsaqui betekende de dagvaarding echter aan Volvo España, de Spaanse dochterentiteit van Volvo AB, omdat zij volgens Transsaqui tot dezelfde onderneming behoren.
Het HvJ stelt voorop dat een ‘onderneming’ geen autonome rechtspersoonlijkheid heeft, waardoor de juridische entiteiten waaruit zij bestaat separaat moeten worden gedagvaard. Bovendien betekent het feit dat een dochterentiteit onderdeel vormt van dezelfde onderneming, niet dat zij ook als bevoegd persoon is gemachtigd door de moedermaatschappij om stukken in ontvangst te nemen. Een dergelijk vermoeden vloeit ook niet voort uit het ondernemingsbegrip; dit zou afbreuk doen aan de rechten van verdediging van de verweerder volgens het HvJ. De nuttige werking van artikel 101 VWEU en het recht op een doeltreffende voorziening uit artikel 47 van het Handvest doen daar niet aan af. De kosten en de tijd die gemoeid gaan met buitenlandse betekeningen, brengen daar evenmin verandering in, aldus het HvJ.
Het HvJ merkt tot slot nog op dat een slachtoffer – in lijn met het Sumal-arrest – ook simpelweg Volvo España zelf (hoofdelijk) had kunnen aanspreken. Daarmee worden reeds tijd en kosten rondom het betekeningsproces bespaard.
Ondernemingsbegrip werkt niet door aan slachtofferzijde bij bevoegdheidsbeoordeling op grond van Erfolgsort
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 4 juli 2024
In een ander arrest over het ondernemingsbegrip, gewezen op 4 juli, ging het HvJ in op de vraag of het dit begrip kan worden gebruikt om een moedermaatschappij schade te laten vorderen in haar vestigingsplaats voor al haar (elders gevestigde) dochterentiteiten. Ook deze zaak betrof een schadevordering naar aanleiding van het truckskartel, ditmaal tegen Mercedes. Het Hongaarse bedrijf MOL vorderde schadevergoeding namens al haar dochters die gedurende de kartelperiode trucks hadden aangeschaft. Volgens MOL is de Hongaarse rechter bevoegd op grond van het Erfolgsort, nu de plaats waar de schade is geleden in Hongarije is gelegen, de vestigingsplaats van MOL.
Het HvJ oordeelde dat artikel 7, lid 2, Brussel I-bis niet op die manier kan worden geïnterpreteerd. Die bevoegdheidsgrond betreft immers directe schade en niet MOL zelf, maar haar dochterentiteiten die trucks hebben gekocht in de kartelperiode. De moedermaatschappij heeft derhalve hooguit indirecte (financiële) schade geleden. Het hanteren van een ‘omgekeerde’ interpretatie van het ondernemingsbegrip – op grond van waarvan een slachtoffer als economische eenheid wordt aangemerkt en zij als zodanig kan handelen, in tegenstelling tot de inbreukmakende onderneming – is niet mogelijk bij de bevoegdheidsbeoordeling op grond van artikel 7, lid 2, Brussel I-bis, aldus het HvJ.
Rechtbank Amsterdam bevoegd ten aanzien van Amerikaanse farmaceut AbbVie wegens bestaan van economische eenheid met Nederlandse ankergedaagde
Rechtbank Amsterdam, uitspraak van 17 juli 2024
Op 17 juli 2024 heeft de rechtbank Amsterdam bevoegdheid aangenomen ten aanzien van de Amerikaanse farmaceut AbbVie Inc. (“AbbVie US”) omdat zij samen met AbbVie B.V. (“AbbVie NL”) een economische eenheid vormt. Hierdoor bestaat tussen de vorderingen jegens hen samenhang in de zin van artikel 7, lid 1, Rv, aldus de rechtbank. De zaak betrof een WAMCA-procedure waarin Stichting Farma Ter Verantwoording (“FTV”) een verklaring voor recht vordert dat geneesmiddelenfabrikant AbbVie onrechtmatig heeft gehandeld en misbruik maakte van haar machtspositie door een te hoge prijs te vragen voor Humira, een geneesmiddel voor reumatoïde artritis. De ACM deed in 2020 ook onderzoek naar de prijzen die AbbVie voor Humira hanteerde, maar dit onderzoek werd uiteindelijk door (informele) toezeggingen gesloten.
FTV stelde (gelijkluidende) vorderingen in tegen AbbVie US, AbbVie NL en het Duitse AbbVie GmbH (“AbbVie DU”). Aangezien AbbVie NL haar woonplaats in Nederland (Amsterdam) heeft, is de rechtbank bevoegd ten aanzien van de vorderingen jegens AbbVie NL. Wat betreft AbbVie US, benadrukt de rechtbank dat het gedrag van een dochteronderneming (AbbVie NL) kan worden toegerekend aan diens moedermaatschappij (AbbVie US). Nu AbbVie US 100% van het kapitaal in AbbVie NL heeft, is sprake van beslissende invloed over AbbVie NL. AbbVie heeft te weinig gesteld om het vermoeden van beslissende invloed te weerleggen. Bovendien is niet weersproken dat AbbVie US verantwoordelijk is voor het prijsbeleid of dat er een concreet verband bestaat tussen de gestelde inbreuk en de activiteiten van AbbVie NL. Nu AbbVie US en AbbVie NL een economische eenheid vormen, is volgens de rechtbank sprake van samenhang tussen de vorderingen in de zin van artikel 7, lid 1, Rv. De gelijkluidende grondslag van de vorderingen maakt het tevens voorzienbaar dat AbbVie US in Nederland wordt gedaagd inzake een geschil met betrekking tot de Nederlandse markt, aldus de rechtbank.
De rechtbank concludeert echter dat zij niet bevoegd is ten aanzien van AbbVie DU, omdat FTV te weinig gesteld heeft over het concrete verband tussen AbbVie DU’s activiteiten en het voorwerp van de gestelde inbreuk in Nederland.
HR fluit Hof Amsterdam en Minister IenW terug; krimpplannen Schiphol wegens geluidshinder eerst langs Brussel
Hoge Raad, arrest van 12 juli 2024
In de procedure van IATA, KLM en diverse andere luchtvaartmaatschappijen tegen de Nederlandse Staat en Royal Schiphol Group, oordeelde de Hoge Raad (“HR”) onlangs dat de Minister van IenW niet (bij wijze van experiment) mocht beslissen tot de ‘krimp’ van Schiphol zonder de voorgeschreven procedures te volgen.
In 2023 publiceerde de Minister van IenW de zogenaamde ‘Experimenteerregeling Schiphol’ met als doel de geluidshinder rondom luchthaven Schiphol te beperken. In de Experimenteerregeling gaat de Minister niet langer uit van het sinds 2010 in de praktijk geldende ‘Nieuw Normen- en Handhavingsstelsel’ – waarbij slechts gebruikt wordt gemaakt van de start- en landingsbanen die het minste geluidsoverlast veroorzaken – maar wordt teruggevallen en opnieuw gehandhaafd op het oude systeem met specifieke ‘handhavingspunten’ om en nabij de start- en landingsbanen (ook wel: geluidsemmertjes). Als gevolg hiervan wordt het maximum aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol volgens de Experimenteerregeling 460.000 per jaar in plaats van 500.000.
In (hoger) beroep voerden de luchtvaartmaatschappijen aan dat de Minister niet zomaar tot een inperking van het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol mocht komen. In het licht van rechtszekerheid en evenwichtigheid dient in plaats daarvan eerst het in de Geluidsverordening beschreven Europese consultatieproces – de zogenaamde balanced approach-procedure – te worden doorlopen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland stelde hen in april 2023 in het gelijk, maar werd later teruggefloten door het gerechtshof Amsterdam. Kort gezegd oordeelde het gerechtshof dat slechts sprake was van een duidelijk afgebakend en in tijd beperkt experiment, waarvoor de Europese procedure niet behoeft te worden gevolgd.
In cassatie hanteert de HR net als de voorzieningenrechter een meer pragmatische aanpak, en oordeelt dat de Experimenteerregeling (de facto) wel degelijk een beperking in het aantallen vliegtuigbewegingen voorschrijft en dat in ieder geval tot gevolg heeft. Nu het begrip ‘exploitatiebeperking’ uit de Geluidsverordening breed is gedefinieerd, dient de Minister dus ook voor de (misschien niet eens zo) tijdelijke maatregelen zoals voorzien in de Experimenteerregeling de balanced approach-procedure te doorlopen. Daarover kan volgens de HR zelfs “geen redelijke twijfel bestaan”. De HR vernietigt derhalve het arrest van het gerechtshof Amsterdam en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing.
Miljarden aan Nederlandse steunmaatregelen voor innovatie, farma en energietransitie in zestal besluiten goedgekeurd door Commissie
Europese Commissie, publicaties van juli 2024
De Commissie heeft in juli 2024 een zestal steunmaatregelen van de Nederlandse Staat goedgekeurd. Op 29 juli nam de Commissie twee besluiten over Nederlandse steunmaatregelen om de productie van hernieuwbare waterstof te ondersteunen. De eerste maatregel omvat € 998 miljoen aan steun – die via een concurrerende biedprocedure wordt verleend – om de elektrolysecapaciteit te vergroten en ondersteunt de bouw van minstens 200MW elektrolysecapaciteit. De tweede steunmaatregel betreft een rechtstreekse subsidie van € 80 miljoen aan Djewels B.V. voor de bouw en exploitatie van een ‘demonstratieproject’. Het project is gericht op het aantonen van de haalbaarheid van de productie van hernieuwbare waterstof met een alkaline-elektrolyse-installatie. Dit project is volgens de Commissie de nieuwste innovatie en is uniek in zijn soort. Beide maatregelen worden door de Commissie noodzakelijk, passend en evenredig geacht en hebben slechts een beperkt effect op de mededinging. Deze maatregelen dragen bij aan het behalen van de doelstellingen uit de EU-waterstofstrategie en de Europese Green Deal.
Op 26 juli keurde de Commissie een andere aanzienlijke Nederlandse steunmaatregel goed ter waarde van € 2 miljard. Deze regeling ondersteunt het Pallas-project voor de productie van medische radio-isotopen voor de diagnose en de behandeling van kanker. Bij dit project wordt een reactor en een nucleair gezondheidscentrum in Petten gebouwd. Met het Pallas-project worden radiofarmaceutica geproduceerd die vervolgens aan patiënten kunnen worden toegediend voor de diagnose en de behandeling van onder meer kanker. De maatregel draagt bij tot het waarborgen van de voorzieningszekerheid van essentiële en levensreddende geneesmiddelen, conform de farmaceutische strategie voor Europa.
Daarnaast keurde de Commissie op 25 juli een Nederlandse steunmaatregel goed ter waarde van € 750 miljoen. Deze maatregel ziet op het koolstofvrij maken van industriële processen, in lijn met het tijdelijke crisis- en transitiekader voor staatssteun. De rechtstreekse subsidies moeten ondernemingen in Nederland stimuleren om de broeikasgasemissies van industriële productieprocessen met ten minste 40% te verminderen ten opzichte van de huidige situatie. Tevens heeft de Commissie een Nederlandse steunmaatregel van € 700 miljoen goedgekeurd, bedoeld voor kleine en middelgrote boeren die vrijwillig hun veehouderij stopzetten om de stikstofuitstoot terug te dringen.
Tot slot heeft de Commissie meer dan € 10 miljard aan Nederlandse en Franse steun aan Air France-KLM goedgekeurd, nadat haar oorspronkelijke goedkeuringsbesluiten door het Gerecht zijn vernietigd 20 december 2023 en 7 februari 2024. In deze arresten oordeelde het Gerecht dat de Commissie ten onrechte Air France en KLM als de enige begunstigden van de Franse en Nederlandse maatregelen had beschouwd, zonder naar de gehele groep te kijken. De Commissie heeft de Franse en de Nederlandse maatregelen nu opnieuw beoordeeld met de groep Air France-KLM als begunstigde, waarbij zij concludeert dat de maatregelen ook dan voldoen aan het tijdelijk steunkader voor corona.
Nuctech mag zich niet verschuilen achter Chinese servers bij inval Commissie
President van het Gerecht, beschikking van 12 augustus 2024
Onlangs heeft de President van het Gerecht (“President”) het verzoek van Nuctech Nederland en Nuctech Warsaw (hierna gezamenlijk “Nuctech”) om schorsing van het Commissiebesluit op grond waarvan invallen werden uitgevoerd bij Nuctech, afgewezen. Tussen 23 en 26 april 2024 voerde de Commissie onaangekondigde bedrijfsbezoeken uit bij Nuctech, een bedrijf actief in de productie en verkoop van scanapparatuur voor (lucht)havens. De Commissie vermoedde dat Nuctech mogelijk mededingingsverstorende subsidies had verkregen in strijd met de FSR (zie ook ons eerdere CF Q2 2024) en voerde daarom invallen uit waarbij zij onder andere verzocht om toegang tot mailboxen van enkele medewerkers.
Nuctech stelde onder meer dat zij niet aan deze verzoeken kon voldoen omdat de desbetreffende medewerkers Chinese staatsburgers zijn en hun e-mails niet op lokale (Europese) servers waren opgeslagen, maar op de Chinese servers van moederbedrijf Nuctech Hong Kong, en dat de Commissie internationaal en Europees publiekrecht schond door dit desondanks op te vragen. De President oordeelt dat het de Commissie vrij staat onderzoek te doen naar en informatie op te vragen van bedrijven actief in de EU, zoals Nuctech; anders zou de Commissie namelijk nooit niet-Europese ondernemingen aansprakelijk kunnen houden voor gedrag dat de interne markt verstoort. Verder had Nuctech volgens de President op “extreem laconieke” wijze onderbouwd waarom het vrijgeven van de e-mails in strijd zou zijn met Chinese wetgeving. Ook dat middel slaagde dus niet.
Ten aanzien van de urgentie van het verzoek oordeelt de President dat Nuctech slechts financiële nadelen heeft aangevoerd. Financiële gevolgen kwalificeren niet als ernstige en onherstelbare schade, waardoor de vereiste urgentie niet aanwezig werd geacht. De President vervolgde dat de vrijheid voor een EU-bedrijf om informatie op te slaan waar het wil, bovendien niet in de weg kan staan aan een onderzoek naar een mogelijke overtreding van EU-recht. De verzoeken van Nuctech zijn daarom afgewezen.
Zure appel voor Apple: HvJ bevestigt Commissiebesluit en gelast Ierland € 13 miljard van Apple terug te vorderen
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 10 september 2024
In zijn arrest van 10 september 2024 bepaalde het HvJ dat Ierland een bedrag van € 13 miljard aan steun aan Apple moet terugvorderen. In 2016 besloot de Commissie dat bedrijven die deel uitmaken van de Apple-groep van 1991 tot 2014 belastingvoordelen hadden genoten die onrechtmatige staatssteun vormden. Deze steun betrof belastingvoordelen die Apple genoot via twee ‘tax rulings’ die Ierland in 1991 en 2007 heeft afgegeven ten gunste van twee vennootschappen van de Apple-groep: Apple Sales International (“ASI”) en Apple Operations Europe (“AOE”). Deze entiteiten waren opgericht als vennootschappen naar Iers recht, maar waren voor belastingdoeleinden niet in Ierland gevestigd. Met deze rulings werden de winsten uit het gebruik van intellectuele-eigendomslicenties van ASI en AOE toegerekend aan de moedermaatschappij in de Verenigde Staten, terwijl ASI en AOE als enige daadwerkelijk de commerciële activiteiten omtrent die licenties konden uitoefenen. Daardoor werden deze winsten ten onrechte van de belastinggrondslag uitgesloten, wat volgens de Commissie neerkwam op staatssteun.
In 2020 verklaarde het Gerecht het besluit van de Commissie nietig, omdat Commissie onvoldoende had aangetoond dat sprake was van een selectief voordeel. Het HvJ vernietigt op haar beurt weer het arrest van het Gerecht en bekrachtigt het Commissiebesluit definitief. Het HvJ oordeelt – in tegenstelling tot het Gerecht – dat de Commissie wel degelijk voldoende bewezen had dat de winsten uit de intellectuele-eigendomslicenties van ASI en AOE voor belastingdoeleinden aan deze Ierse vestigingen moesten worden toegerekend, gelet op hun activiteiten daaromtrent. Het HvJ bevestigt derahlve het Commissiebesluit en gelast Ierland om de onrechtmatig verleende steun – die wordt geschat op circa € 13 miljard – terug te vorderen van Apple.
Vastgeroest geld? ACM onderzoekt de Nederlandse spaarmarkt
Autoriteit Consument & Markt, publicatie van 16 juli 2024
De ACM heeft op 16 juli 2024 een onderzoek over de concurrentie op de Nederlandse spaarmarkt gepubliceerd. Aanleiding voor dit onderzoek was een maatschappelijke discussie die in 2023 ontstond, waarop de Minister van Financiën de ACM vroeg onderzoek te doen naar de relatie tussen (het gebrek aan) concurrentie in de Nederlandse spaarmarkt en de achterblijvende spaarrentes. Het beeld bestond dat klanten niet of nauwelijks profiteerden terwijl banken historische hoge winsten behaalden. Met name de spaarrentes van de grootste banken bleven behoorlijk laag in vergelijking tot de ECB-beleidsrente.
De ACM concludeert dat er een hoge mate van concentratie is op de spaarmarkt: het gezamenlijk marktaandeel van de vier grootste banken (ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank) – op een markt waar 23 afzonderlijke banken actief zijn – is namelijk sinds 2014 gelijk gebleven met 90-95%. De ACM kwalificeert de markt dan ook als een oligopolistische markt, die zich kenmerkt door de aanwezigheid van enkele grote aanbieders aan de aanbodzijde, met mogelijk een groep kleinere aanbieders die geen invloed hebben op het beleid van deze aanbieders.
Het feit dat de markt oligopolistisch is, verklaart volgens de ACM de discrepantie tussen de achterblijvende spaarrentes van de grootbanken in vergelijking tot de hogere spaarrentes die de andere banken aanbieden in reactie op de ECB-beleidsrentes, die over de periode 2022-2024 tien keer zijn gestegen. Zonder hier expliciet afspraken over te maken, houden de grootbanken hun spaarrentes gelijk door alleen op elkaar te reageren, aldus de ACM. Ook uit interne stukken, die de ACM in het kader van dit onderzoek heeft opgevraagd, volgt dat de grootbanken in hun besluitvorming vooral de focus leggen op de andere grootbanken. De conclusie van de ACM is dan ook dat de oligopolie van de dominante banken heeft geleid tot een anti-competitieve uitkomsten, namelijk dat de consument niet heeft kunnen profiteren van concurrentie op het gebied van spaarrentes.
Tot slot onderzocht de ACM waarom de grootbanken weinig concurrentiedruk ervaren van de andere banken. Zo blijkt dat consumenten overstapdrempels ervaren die hen ervan weerhouden over te stappen naar gunstigere aanbiedingen. Overstapdrempels zijn bijvoorbeeld de kosten en tijd die gebonden zijn aan het openen van een nieuwe spaarrekening, of het niet kunnen meenemen van het IBAN-nummer. Bovendien laten veel consumenten de ACM weten dat zij tevreden zijn met het aanbod van hun huidige bank. Volgens de ACM is de meerderheid van consumenten echter niet afdoende op de hoogte van alternatieve aanbiedingen. De ACM doet dan ook aanbevelingen om deze overstapdrempels weg te nemen met het doel concurrentie op de spaarmarkt te verbeteren.
Volkswagen schuldig aan dieselaffaire gerelateerde oneerlijke en misleidende handelspraktijken
Rechtbank Rotterdam, uitspraak van 9 juli 2024
Volkswagen heeft zich schuldig gemaakt aan oneerlijke en misleidende handelspraktijken voor de manipulatie van verplichte emissietesten, zo bevestigde de rechtbank van Rotterdam op 9 juli 2024 in het hoger beroep tegen de boete van € 450.000 die de ACM Volkswagen in 2017 oplegde. De zaak gaat over de zogenoemde dieselaffaire; tussen 2009 en 2015 installeerde Volkswagen software in dieselauto’s die kon herkennen wanneer de auto in een testsituatie was en er dan voor zorgde dat de auto minder stikstof uitstootte dan het normaal deed. Op verzoek van de Consumentenbond startte de ACM in 2017 een onderzoek naar de dieselaffaire en legde Volkswagen de (toen maximale) boete op, dit was tevens de eerste zaak waarin de ACM vaststelde dat onjuiste duurzaamheidsclaims misleidend waren.
Volkswagen ging in beroep tegen die boete. Volkswagen voerde onder meer aan dat de boete het ne bis in idem-beginsel schond omdat zij ook in Duitsland is beboet voor de dieselaffaire. Omdat de Duitse zaak, waarin Volkswagen zich ook op het ne bis in idem-beginsel beriep, inmiddels voorlag bij het HvJ besloot de rechtbank eerst dat arrest af te wachten. Vervolgens oordeelde de rechtbank aan de hand van het HvJ-arrest dat, hoewel de feitelijke gedragingen van Volkswagen waarvoor de ACM de boete heeft opgelegd weliswaar beschreven waren in de Duitse boete, deze gedragingen niet ten grondslag lagen aan de Duitse boete. Het Duitse boetebesluit was dus niet op dezelfde feitelijke gedragingen gegrond als het Nederlandse boetebesluit. Het ne bis in idem-beginsel was dus niet geschonden.
De rechtbank Rotterdam toetste vervolgens of de handelspraktijken van Volkswagen daadwerkelijk misleidend en oneerlijk waren. De rechtbank bevestigde alle drie de gronden waarop de ACM Volkswagen beboette. Allereerst beweerde Volkswagen onrechtmatig dat haar producten goedkeuring hadden gekregen van een openbare instelling (in strijd met artikel 6:193g, sub d, BW), terwijl zij enkel door het manipuleren van de verplichte emissietesten de goedkeuring had verkregen. Ten tweede heeft Volkswagen door het gebruik, de installatie en het verzwijgen van de manipulatieve software in strijd gehandeld met de vereisten van professionele toewijding (in strijd met artikel 6:193b, lid 2, BW). Ten slotte waren de groene claims over de dieselvoertuigen gebaseerd op de gemanipuleerde emissietesten en daarmee misleidend (in strijd met artikel 6:193c, lid 1, sub b, BW).
HvJ schijnt licht op voorwaarden prijsaanduiding producten
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 26 september 2024
Het HvJ heeft op 26 september in reactie op prejudiciële vragen geantwoord dat een prijsvermindering, ofwel een kortingsprijs, ook echt lager moet zijn dan de laagste prijs waarvoor de producten in de afgelopen 30 dagen werden aangeboden en dat de verkoper niet kan volstaan met het slechts vermelden van die eerdere laagste prijs. De prejudiciële vragen werden gesteld in het kader van een geschil tussen een Duitse regionale vereniging voor consumentenbescherming en Aldi Süd over twee prijsverminderingen voor bananen en ananassen in een wekelijkse reclamefolder. Voor beide producten werd een kortingsprijs vermeld met daarnaast een andere (doorgestreepte) prijsaanduiding in kleinere cijfers. Onder beide aanbiedingen stond ook de vorige laagste prijs vermeld waarvoor de producten in de afgelopen 30 dagen werden verkocht. Echter, de zogenoemde “kortingsprijs” was in deze gevallen niet lager dan de laagste prijs die in de afgelopen 30 dagen was gehanteerd.
In het bijzonder draait de zaak om de interpretatie van artikel 6 bis van Richtlijn 98/6, waarin wordt gesteld dat handelaren bij het aankondigen van prijsverminderingen de laagste prijs die in de voorgaande 30 dagen is toegepast, moeten aangeven. De Duitse rechter vroeg zich af of dit artikel ook impliceert dat de nieuwe prijs daadwerkelijk lager moet zijn dan die laagste prijs, of dat het enkel voldoende is om de prijsvermeldingen duidelijk weer te geven. Het HvJ heeft geoordeeld dat, hoewel de richtlijn niet expliciet voorschrijft dat de nieuwe prijs lager moet zijn dan de laagste prijs uit de laatste 30 dagen, dit wel volgt uit de doelstellingen van de richtlijn. Deze doelstellingen zijn onder meer het verbeteren van de voorlichting van consumenten en het waarborgen van een hoog niveau van consumentenbescherming. Het HvJ benadrukt dat de term “prijsvermindering” in de alledaagse betekenis verwijst naar een daadwerkelijke verlaging van een eerdere prijs. Door de verplichting te stellen dat de nieuwe prijs lager moet zijn dan de laagste prijs van de afgelopen 30 dagen, wordt voorkomen dat consumenten worden misleid. Dit waarborgt de doelstellingen van de richtlijn, aldus het HvJ.
Rechter schorst lasten voor reisbureaus om prijssprongen tegen te gaan*
Rechtbank Rotterdam, uitspraak van 24 september 2024
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op 24 september 2024 een drietal lasten (en publicatiebesluiten) die door de ACM waren opgelegd aan drie reisbureaus geschorst. De lasten zagen op prijssprongen die plaatsvinden bij het online zoeken naar een pakketreis. De ACM verweet de reisbureaus dat de vanafprijs op de zoekpagina niet altijd boekbaar is, maar na een prijscheck kan verspringen. Dit kwalificeerde de ACM als een misleidende omissie.
De rechtbank oordeelt met de ACM dat de advertenties op de zoekpagina een uitnodiging tot aankoop en de prijs essentiële informatie vormt, maar twijfelt of hier sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. De interpretatie van de ACM wijkt namelijk af van die van de Europese Commissie in de richtsnoeren oneerlijke handelspraktijken, en van het oordeel van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep die onderkennen dat de reisbranche onderhevig is aan plotselinge prijsveranderingen. De reisbureaus hebben uitgelegd dat de getoonde vanafprijs juist en actueel was, maar als gevolg van prijsveranderingen bij leveranciers van de reiselementen, op het moment van boeken achterhaald kan zijn.
Ook hebben de reisbureaus met rapporten onderbouwd dat consumenten niet (negatief) worden geraakt door de praktijk van prijschecks en dat de concurrentie niet wordt verstoord, zoals de ACM in de lasten stelde. De rechtbank oordeelt dan ook dat twijfelachtig is of consumenten door deze praktijk een besluit nemen dat zij anders niet hadden genomen, en dus of er überhaupt sprake is van een overtreding. Bovendien vraagt de rechtbank zich af of handhaving in deze situatie evenredig en opportuun is. Om die reden worden de lasten en de publicatiebesluiten geschorst.
* bureau Brandeis heeft verzoeksters bijgestaan in deze procedure
Voor al uw vragen met betrekking tot (EU) mededingingsrecht helpt bureau Brandeis u graag verder. U kunt ons bereiken via onderstaande links.
Bas Braeken – Jade Versteeg – Lara Elzas – Timo Hieselaar – Demi van den Berg – Coen Vermeij – Joost van Belois