Kun je als auteur nog wel opzeggen in geval van non-usus?
Kun je als auteur nog wel opzeggen in geval van non-usus?
De Hoge Raad[1] heeft zich recentelijk uitgesproken onder welke omstandigheden het voor een auteur mogelijk is om een exploitatieovereenkomst met een uitgever op te zeggen. Het betrof in dit geval de popgroep Golden Earring die haar muziekuitgave overeenkomst met haar publisher (‘Nanada ’) wenste te beëindigen. De Hoge Raad lijkt bestaande rechtspraak op het gebied van de opzegbaarheid van duurovereenkomsten te herhalen. Echter, zij knoopt wel voor de eerste maal aan bij het op 1 juli 2015 in werking getreden wet auteurscontractenrecht[2] en dan in het bijzonder de non-usus bepaling.[3]
Feiten
De Golden Earring is een Nederlandse popgroep die verschillen muziekuitgavecontracten met Nanada heeft gesloten in de periode 1971 tot en met 1991. In 2010 heeft de advocaat van Golden Earring aan Nanada bericht dat kort gezegd alle bestaande muziekuitgavecontracten buitengerechtelijk worden ontbonden. Nanada ging daarmee niet akkoord en heeft een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt om de buitengerechtelijke ontbinding aan een rechterlijk oordeel te onderwerpen.
Lagere rechtspraak
De rechtbank[4] oordeelt dat de Golden Earring de uitgave overeenkomsten rechtsgeldig heeft ontbonden aangezien Nanada de op haar rustende doorlopende promotie- en exploitatie-inspanningen ten behoeve van de muziekwerken van Golden Earring niet naar behoren zou hebben verricht. Het Hof[5] komt echter tot het oordeel dat de buitengerechtelijke ontbinding van de muziekuitgave overeenkomsten niet gerechtvaardigd was. Echter, het Hof is van oordeel dat de opzegging van de muziek uitgave overeenkomsten, ondanks het ontbreken van een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid in de overeenkomst, wel rechtsgeldig was en per onmiddellijke ingang beëindigd mochten worden.[6]
Hoge Raad
Nanada laat het hier niet bij zitten en legt het oordeel van het Hof ter toetsing voor aan de Hoge Raad. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en stelt kort gezegd het volgende vast.
- (r.o. 5.2.1) Hoewel ten tijde van het wijzen van het arrest door het Hof Amsterdam de tekst van het auteurscontractenrecht nog niet was vastgesteld, dient bij de beoordeling van de onderhavige zaak wel aansluiting te worden gezocht bij de wet auteurscontractenrecht.
- (r.o. 5.2.2) Auteursovereenkomsten die voor de duur van het auteursecht (70 jaren na de dood van de maker) gelden, worden gelet op het onbepaalde karakter daarvan, geacht te zijn aangegaan voor onbepaald tijd.
- (r.o. 5.3.1 t/m 5.3.2) Een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst is in beginsel opzegbaar. Wel kan zodanige overeenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar zijn.[7] Een overdracht van de auteursrechten aan de publisher leidt er niet toe dat partijen de auteursovereenkomst niet opzegbaar willen hebben maken. De retro-overdracht kan voortvloeien uit de redelijkheid en billijkheid ex. art. 6:248 lid 1 BW.
- (r.o. 5.5.1 t/m 5.5.5) Eisen van redelijkheid en billijkheid brengen met dat gelet op de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval opzegging slechts mogelijk is indien daardoor een zwaarwegende grond bestaat.[8] De Hoge Raad knoopt daarvoor aan bij het auteurscontractenrecht dat voorziet in een non-ususregeling die in art. 25e Aw is neergelegd . In 25e Aw. is een procedure beschreven die kort gezegd bepaalt dat de maker van een werk een exploitatieovereenkomst geheel of gedeeltelijk kan ontbinden indien het werk onvoldoende zou zijn geëxploiteerd door de exploitant. De bevoegdheid tot ontbinding ontstaat pas nadat de maker de exploitant een redelijke termijn heeft gegund om het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren en exploitatie uitblijft binnen deze termijn uitblijft. De ontbinding leidt tot de verplichting voor retro-overdracht van de auteursrechten door de exploitant. De Hoge Raad verwijst daarbij nog naar de wetgeschiedenis[9] van de Wet auteurscontractenrecht waaruit volgt dat bewust is afgezien van een periodiek opzegrecht voor de maker. Een dergelijk opzegrecht zou tot teveel rechtsonzekerheid leiden voor exploitanten en dat zou er weer toe kunnen leiden dat exploitanten geen risico’s meer nemen. De Hoge Raad voegt daar nog aan toe dat hetzelfde resultaat bereikt kan worden via de non-usus regel.
- (r.o. 5.5.4) Het auteurscontractenrecht was strictly speaking niet van toepassing ten tijde van het arrest van het Hof, maar deze zaak moet “toch in het licht van de uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkende maatschappelijke opvattingen worden aanvaard dat, gelet op de aard en strekking van een exploitatieovereenkomst als de onderhavige, voor opzegging daarvan in beginsel een voldoende zwaarwegende grond nodig is.” De Hoge Raad voegt daar aan toe dat opzegging van een exploitatieovereenkomst wenselijk kan worden geacht naarmate een exploitatieovereenkomst langer heeft geduurd en investeringen kunnen zijn terugverdiend. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan de rechter tot het oordeel komen dat geen zwaarwegende grond nodig was voor de opzegging.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof aangezien in haar arrest is vermeld dat voor opzegging geen grond nodig was en dit in het geheel niet heeft gemotiveerd.
Conclusie
De Hoge Raad verwijst de zaak naar het Hof Den Haag die opnieuw dient te oordelen metinachtneming van het oordeel van de Hoge Raad. De Hoge Raad geeft het Hof wel de argumenten mee (lange duur exploitatieovereenkomst en inmiddels terugverdiende investeringen) waarmee zij tot een gemotiveerd arrest kan komen dat in het concrete geval zelfs geen (zwaarwegende) opzeggingsgrond aanwezig hoefde te zijn. Echter, de situatie doet zich hier voor dat het Hof Den Haag met inachtneming van de inmiddels in werking getreden Wet auteurscontractenrecht tot een oordeel moet komen en daarbij aansluiting zal moeten zoeken bij de non-usus bepaling van art. 25e Aw.
Mijn inziens betekent dit dat het Hof in het onderhavige geval waarbij onvoldoende exploitatie aan de uitgever wordt verweten, zal moeten kijken naar de non-usus bepaling van art. 25e Aw. Uit de wetsgeschiedenis van de Wet auteurscontractenrecht volgt op verschillende plaatsen dat expliciet is gekozen voor een specifieke ontbindingsprocedure, en is afgezien van een wettelijk opzeggingsrecht, voor de auteur in het geval van onvoldoende exploitatie door de exploitant, zoals de Hoge Raad zelf ook heeft aangevoerd in haar arrest.[10] Uit de wetsgeschiedenis volgt verder dat het partijen wel vrijstaat om contractueel tussentijdse opzegging van de exploitatieovereenkomst mogelijk te maken. Daaruit maak ik op dat de route voor de auteur is om contractueel tussentijdse opzegging in geval van onvoldoende exploitatie af te spreken en bij gebreke van een dergelijke afspraak, de exploitatieovereenkomst te ontbinden conform art. 25e Aw. Bij gebreke van een contractueel opzeggingsrecht voor de auteur, zal opzegging van de exploitatieovereenkomst wegens onvoldoende exploitatie mijn inziens niet meer mogelijk zijn. Immers, als de auteur zich alsnog op opzegging kan beroepen, dan lijkt de ontbindingsprocedure van art. 25 e Aw zinloos en kan de auteur beter een beroep doen op onmiddellijke beëindiging.
Hieruit volgt mijn inziens dat het Hof bij het beoordelen of er sprake was van een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging van de exploitatie overeenkomst geen acht mag slaan op de omstandigheid of de exploitant de werken voldoende heeft geëxploiteerd. De vraag die dan nog wel voorligt is of het Hof van mening is of er, mede gelet op de omstandigheden van het geval, een (zwaarwegende) opzeggingsgrond aanwezig moet zijn. Zo ja, wat die zwaarwegende opzeggingsgrond dan kan zijn. Daarvoor moeten we nog helaas even wachten op het arrest van het Hof.
[1] HR, 7 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2015:1201 (Golden Earring / Nanada).
[2] Stb. 2015, 258. Wet auteurscontractenrecht.
[3] De non usus bepaling zoals neergelegd in art. 25e Auteurswet bepaalt dat; ‘1. De maker kan de overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbinden indien de wederpartij het auteursrecht op het werk niet binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst in voldoende mate exploiteert of, na het aanvankelijk verrichten van exploitatiehandelingen, het auteursrecht niet langer in voldoende mate exploiteert. De voorgaande zin is niet van toepassing indien het aan de maker is toe te rekenen dat het auteursrecht binnen de termijn niet in voldoende mate wordt geëxploiteerd of indien de wederpartij een zodanig zwaarwichtig belang heeft bij instandhouding van de overeenkomst dat het belang van de maker daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
- Indien het auteursrecht aan meerdere makers toebehoort en de bijdrage van de maker geen scheidbaar werk vormt, kan de maker de overeenkomst alleen ontbinden met instemming van de andere makers. Indien een maker zijn instemming onthoudt en de overige makers hierdoor onevenredig worden benadeeld, kan de ontbinding van de overeenkomst uitsluitend in rechte geschieden.
- Voorzover exploitatie door de wederpartij niet blijvend onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding van de overeenkomst pas nadat de maker aan de wederpartij schriftelijk een redelijke termijn heeft gegund het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren en exploitatie binnen deze termijn uitblijft.
- Op verzoek van de maker verstrekt de wederpartij voor het verstrijken van de termijn bedoeld in het derde lid hem een schriftelijke opgave van de omvang van de exploitatie.
- In overeenstemming met artikel 6:267 BW vindt ontbinding van de overeenkomst plaats door een schriftelijke verklaring van de maker aan de wederpartij. Op vordering van de maker kan de ontbinding van de overeenkomst ook door de rechter worden uitgesproken.
- Indien het auteursrecht door de wederpartij van de maker is overgedragen aan een derde, kan de maker zijn uit de ontbinding voortvloeiende rechten ook tegen deze derde geldend maken, nadat hij deze zo spoedig mogelijk schriftelijk van de ontbinding mededeling heeft gedaan.
- Indien de wederpartij of de derde niet binnen een hem gestelde redelijke termijn tot teruglevering van het auteursrecht overgaat, kan de rechter op vordering van de maker een in de gegeven omstandigheden redelijk bedrag vaststellen dat de wederpartij dan wel de derde aan de maker dient te vergoeden, naast de mogelijk aan de maker verschuldigde schadevergoeding.”
[4] Rb. Amsterdam, 4 september 2013, ECLI:NL;RBAMS;2013:5971., r.o. 2.14.
[5] Hof Amsterdam, 7 april 2015, ECLI:NLGHAMS:2015:1201., r.0. 3.10.
[6] Hof Amsterdam, 7 april 2015, ECLI:NLGHAMS:2015:1201 r.0. 3.10;
[7] HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660.
[8] HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854.
[9] Kamerstukken II, 2011-2012, 33 308, nr. 3, p. 6-7.
[10] Kamerstukken II, 2011-2012, 33 308, nr. 3 p. 6-7; “Er is besloten geen periodiek opzegrecht in te voeren omdat gevreesd wordt dat de onzekerheid die gepaard gaat met een opzegrecht ertoe zal leiden dat exploitanten minder risico’s wensen te nemen en de maatregel dus diep zou ingrijpen in het investeringsklimaat…” en “Met de Commissie Auteursrecht is de regering van mening dat het voorgestane resultaat evenzeer kan worden bereikt door nadere uitwerking van de non usus-regel…Het is aan de sector om nadere invulling te geven aan de algemene regeling, bijvoorbeeld door modelcontracten op te stellen. In een modelcontract kan overigens prima een bepaling worden opgenomen dat een overeenkomst na ommekomst van een bepaalde periode door partijen kan worden beëindigd. Hiervoor is geen ingrijpen van de wetgever noodzakelijk.” Nota van Toelichting naar aanleiding van het verslag; “Bij de non usus bepaling van artikel 25e heeft het Platform Makers onder meer gesuggereerd om van het ontbindingsrecht een opzeggingsrecht te maken. Dit is niet overgenomen nu de non usus voortbouwt op het in het algemene overeenkomstenrecht bestaande grond voor ontbinding van een overeenkomst, te weten de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Ontbinding past derhalve beter in het wettelijke systeem.”