Ros tapes, deel 2.
Al eerder berichtte ik op deze plaats over de Ros tapes. De rechter in Zutphen verbood de publicatie van het boek dat rijkelijk zou citeren uit de bezwarende geheime verklaringen die kroongetuige Ros in het zogenaamde Passage proces heeft afgelegd. Eerder moesten we het doen met het persbericht, inmiddels is het vonnis beschikbaar. Wat valt er op? Voor juristen is dit een interessante zaak omdat een typisch civiel issue (onrechtmatige perspublicatie) terecht komt midden in een strafzaak.
Allereerst dat niet alleen het Openbaar Ministerie eisende partij is in deze zaak, maar dat zich als mede-eisers hebben gevoegd, Dino S en Aliekber A, naar verluidt omdat Ros over hen zou hebben verklaard. Ik zeg naar verluidt, omdat ik het boek zelf niet heb gelezen, dat is immers nog niet verschenen. Op het belang van S en A kom ik terug, maar eerst het belang van het OM.
Het Openbaar Ministerie beroept zich haar belang van “waarheidsvinding”. Zij meent en de rechter is dat met haar eens, dat dit belang om zorgvuldig onderzoek te doen naar de verklaringen van Ros en eventuele andere getuigen daarmee te confronteren ernstig zou worden bemoeilijkt als de verklaringen van Ros op tafel zouden liggen.
Dat ik het boek niet gelezen heb is één ding, maar uit het vonnis wordt duidelijk dat de rechter het evenmin gelezen heeft, de Zutphense rechter merkt in een terzijde, enigszins spijtig op, dat het boek niet in het geding is gebracht. Een belangrijke tussenconclusie, noch de rechter, noch het OM of A en S hebben het boek gelezen. Dat brengt mij tot een belangrijke vraag. Kan worden beoordeeld of een boek onrechtmatig is, als de inhoud niet bekend is? Wie zegt mij dat het boek niet vol staat van verzinsels? Wie zegt dat daarin niet slechts wordt verklaard wat al lang via Telegraaf (het vakblad van crimineel Nederland immers) bekend is geworden?
De pers geldt in onze samenleving als de hoeder van de democratie. Het belang van een vrije meningsuiting gaat ver. Volgens de jurisprudentie, omtrent artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gaat het zelfs om the right to offend, shock or disturb. Een beperking op de vrije meningsuiting kan alleen haar oorsprong hebben indien die beperking zelf bij wet of verdrag is verankerd. En volgens de rechter is dit het geval, hij toetst aan artikel 6 van het EVRM, het recht op een fair trial. Ik vraag mij in gemoede af of het OM zich hier wel op kan beroepen, immers artikel 6 EVRM beoogt het belang van de verdachte te beschermen ten opzichte van de Staat, artikel 6 is evident niet bedoeld om het belang van de Staat te verdedigen. Toch staat in het vonnis: “het belang van de Staat (en van S en A en andere verdachten bij een eerlijk, ordentelijk en effectief strafproces (…) weegt hier zwaarder dan het belang van Korterink en Just Publishers”. Mij dunkt gaat het Hof hier anders over oordelen. Het is evident dat S en A zich kunnen beroepen op artikel 6 EVRM (los van de vraag hoe de belangenafweging uit gaat pakken), maar de Staat kan dit mijns inziens niet. Dus hoe zeer men zich ook zou kunnen voorstellen dat het OM het hinderlijk vindt dat verklaringen op straat liggen, toch is er meer voor nodig om een belang te hebben.
Dan het belang van S en A. Je zou verwachten dat in het vonnis met name wordt aangeknoopt bij het belang van nu juist deze verdachten. Ook daar zegt de voorzieningenrechter het een en ander over. S en A hebben aangevoerd dat hun rechtspositie nadelig kan worden beïnvloed. Immers “zij zijn in eerste aanleg door de rechtbank vrijgesproken van de ernstige feiten waarvan zij werden verdacht, maar het risico bestaat, zo voeren zij zelf aan (sic!) dat zij in hoger beroep alsnog zullen worden veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. De verklaringen van Ros, die door hen worden betwist, hebben een voor hen belastende inhoud…S en A vrezen dat het proces van waarheidsvinding ernstig wordt bemoeilijkt indien de getuigen die de rechter zal gaan horen op voorhand in het boek kennis hebben kunnen nemen van hetgeen Ros heeft verklaard”. Met andere woorden, de verklaringen van Ros zijn van dien aard dat S en A een zodanig zwaar verwijt valt te maken dat ze het risico lopen alsnog tot levenslang te worden veroordeeld. Allereerst lijkt me dit een opsteker voor het OM, mocht het ooit tot een zaak komen tegen S en A waarbij het om de strafmaat gaat, dan kan het OM eenvoudig aansluiten bij het oordeel van de raadsman van S en A. “En dus eist het OM een levenslange gevangenisstraf edelachtbare”.
Getuigen die kennis nemen van de verklaringen van Ros, zouden zo maar opeens hetzelfde kunnen gaan verklaren. Dit argument klinkt plausibel. Dan gaan allerlei andere getuigen opeens hetzelfde verklaren als Ros en dus belanden S (thans gedetineerd) en A (wonende in Turkije) potentieel alsnog in de cel, dat lijkt best logisch.
Mwah…., ik zie ook wel een andere mogelijke redenering. Is het voor S en A niet juist een zegen dat deze stukken op straat komen te liggen? Immers als dat het geval is, is het voor hun raadsman een fluitje van een cent om elke toekomstige getuige verdacht te maken en hebben S en A nu juist meer kans om vrijuit te gaan. Zo bezien kun je je afvragen of S en A zichzelf een dienst hebben bewezen door zich te voegen in deze procedure.
Donderdag 30 oktober dient de zaak in hoger beroep. Ik ben benieuwd naar het antwoord op tenminste de volgende vragen:
- Gaat het Hof ook oordelen zonder het boek zelf te hebben gelezen?
- Gaat het OM weg komen met een beroep op artikel 6 EVRM?
- Kunnen S en A hard maken dat zij in hun belang geschaad zijn door publicatie?