Parallelhandel: stelplicht en bewijslast ten aanzien van merkenrechtelijke uitputting

Diego Guerrero Obando & Marie-Claire Vogels
13 mei 2025

Op 16 april 2025 wees de rechtbank Den Haag een interessant vonnis in een procedure tussen Coty Beauty Germany GmbH (‘Coty’) en Easycosmetic Benelux B.V. (‘Easycosmetic’).[1]

In deze parallelhandelzaak staat het leveren van bewijs met betrekking tot merkenrechtelijke uitputting centraal — een leerstuk dat is uitgekristalliseerd in de arresten Van Doren/Lifestyle[2], Harman/AB[3] en HP/Senetic[4] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘Hof van Justitie’). In dit blog zetten wij uiteen hoe de rechtbank Den Haag – of beter gezegd: hoe partijen – hiermee zijn omgegaan.

Achtergrond van de zaak

Coty is een wereldwijd opererend bedrijf dat parfum- en cosmeticaproducten verkoopt, waaronder producten voorzien van het Uniemerk ‘Hugo Boss’. In deze zaak draait het specifiek om een parfumfles van 200 ml ‘Bottled Night’ van Hugo Boss, die binnen de Europese Economische Ruimte (‘EER’) wordt verhandeld via een selectief distributiestelsel, met verkoopprijzen die per lidstaat verschillen. Door middel van een intern tracking-systeem en het scannen van unieke serienummers op verpakkingen kan Coty bijhouden welke handelsroute de flesjes over de wereld hebben afgelegd.

Easycosmetic is een groothandel in parfums en cosmetica, die tevens parfum van Hugo Boss aanbiedt terwijl zij geen deel uitmaakt van het selectief distributiestelsel van Coty. Eind 2022 komt Coty er via een testaankoop en een factuur achter dat Easycosmetic een batch parfumflessen ‘Bottled Night’ heeft verkocht aan een Nederlandse partij. De (verpakking van de) parfumfles in kwestie is voorzien van de QR-code/serienummer FI14717045 en barcode 737052488257 (de ‘Parfumfles’).

In deze zaak gaat het uiteindelijk om de vraag of Easycosmetic met de verhandeling van deze enkele Parfumfles inbreuk heeft gemaakt op de merkenrechten van Coty. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of Easycosmetic zich met succes op uitputting kan beroepen en op wie in dat verband de stelplicht en bewijslast rusten.

Hoe zat het ook alweer?

De stelplicht en bewijslast ter zake van merkinbreuk rusten op Coty als merkhouder. In onderhavig geval moet Coty dus voldoende concreet stellen dat, hoe en waarom naar haar mening inbreuk wordt gemaakt door Easycosmetic. Als aan deze stelplicht is voldaan, is het vervolgens aan Easycosmetic om de stelling van Coty voldoende gemotiveerd te betwisten of verweer te voeren.

Easycosmetic kiest in deze zaak voor een beroep op uitputting in de zin van artikel 15 lid 1 Uniemerkenverordening (2017/1001). Dit artikel bepaalt, kort gezegd, dat een merkhouder zich niet kan verzetten tegen verder gebruik voor merkwaren die door de houder of met diens toestemming in de EER in de handel zijn gebracht. Een beroep op uitputting kwalificeert als een bevrijdend verweer. Dat houdt in dat de stelplicht en de bewijslast op grond van artikel 150 Rv in beginsel rusten bij degene die zich op uitputting beroept – in dit geval Easycosmetic.

Deze bewijslastverdeling kan een uitdaging vormen voor Easycosmetic als verweerder, die hoogstwaarschijnlijk geen (volledige) kennis heeft over de afgelegde handelsroute en bestemming van de Parfumfles. Merkhouders, zoals Coty, beschikken doorgaans wél over deze informatie. Het risico dat daaraan kleeft is dat uitputting wegens bewijsnood aan de zijde van Easycosmetic niet kan worden bewezen, waardoor de kans bestaat dat Coty mogelijk ongegrond gebruik kan maken van haar merkenrecht om legitieme parallelhandel te verhinderen. Een probleem waarvoor het Hof van Justitie in een oplossing heeft voorzien.

De bewijslast kan namelijk worden aangepast wanneer er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd.[5] Aanvullend op de arresten Van Doren/Lifestyle en Harman/AB in dit verband heeft het Hof van Justitie in de zaak HP/Senetic een aantal omstandigheden gewogen die aanleiding kunnen geven tot het aanpassen van de bewijslastverdeling. Dat is het geval wanneer:[6]

  1. de merkhouder een selectief distributiesysteem exploiteert;
  2. de producten geen etiketten bevatten aan de hand waarvan de doelmarkt kan worden geïdentificeerd;
  3. de merkhouder weigert informatie over de doelmarkt met derden te delen; en
  4. de leveranciers van de handelaar niet geneigd zijn om hun eigen bevoorradingsbronnen prijs te geven.

Wanneer sprake is van dergelijke omstandigheden, is aangewezen dat Coty in eerste instantie zal moeten bewijzen dat de Parfumfles buiten de EER in de handel is gebracht. Slaagt Coty hierin, dan zal Easycosmetic moeten aantonen dat Coty toestemming heeft gegeven voor de verkoop van de Parfumfles binnen de EER.

Interne administratie als doorslaggevend bewijs

Terug naar het verloop van het geschil tussen Coty en Easycosmetic. Deze lijkt geknipt te zijn voor toepassing van het leerstuk dat volgt uit de zaak HP/Senetic.

Easycosmetic betoogt dat de stelplicht en bewijslast van uitputting in dit geval bij Coty liggen, onder verwijzing naar overeenkomende omstandigheden als in de zaak HP/Senetic. Volgens haar blijkt voorts dat uit de bepalingen in Coty’s distributieovereenkomst zij prijsverschillen tussen EU-lidstaten kan handhaven, wat wijst op (het risico van) marktafscherming.

De rechtbank laat echter in het midden of sprake moet zijn van aanpassing van de bewijslast, omdat Easycosmetic ter zitting heeft aangegeven dat zij niet langer betwist dat de 480 flesjes ‘Bottled Night’ van Hugo Boss buiten de EER in de handel zijn gebracht. Dit blijkt namelijk uit door Coty overgelegde vervoersdocumenten, die zij “onverplicht” of mogelijk onder druk van inzagevorderingen van Easycosmetic heeft overgelegd. Het enige resterende geschilpunt is of de Parfumfles tot die 480 flesjes behoorde.

In dat kader laat Coty zien dat zij aan de hand van haar tracking-systeem, het serienummer op de verpakking van de Parfumfles en andere beschikbare informatie op gedetailleerde wijze kan aantonen wat er allemaal met de Parfumfles is gebeurd: op 31 juli 2021 is de Parfumfles afgevuld en daarna in een kartonnen verpakking op een pallet geplaatst, op 4 en 18 augustus 2021 is de pallet gescand in distributiecentra in Duitsland en op 19 augustus 2021 is de pallet naar een partij in Zuid-Afrika verscheept.

Het verweer van Easycosmetic dat de gegevens uit de interne administratie van Coty niet te verifiëren zijn, kan haar niet baten. Daarmee slaagt het beroep op uitputting van Easycosmetic niet, en staat merkinbreuk vast. De rechtbank legt een opgaveverplichting, schadevergoeding en een Uniewijd inbreukverbod op, inclusief een dwangsom.

Wat leren wij van deze zaak?

Merkhouders in de cosmeticamarkt blijken op basis van interne gegevensbanken goed in staat te zijn aan te tonen welke handelsroute hun cosmeticaproducten hebben afgelegd. In de onderhavige zaak is deze informatie als doorslaggevend bewijs aangemerkt.

Het administreren van dergelijke informatie is verplicht. De Cosmeticaverordening (1223/2009) vereist van distribiteurs dat cosmeticaproducten en marktdeelnemers in de hele toeleveringsketen traceerbaar moeten zijn.[7] Op de verpakkingen van deze producten moeten onder andere onuitwisbare, duidelijk leesbare en zichtbare partijnummers zijn aangebracht, die tracering mogelijk maken.[8]

Het bijhouden van dergelijke informatie is overigens niet nieuw, zo blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag uit 1998 in een procedure tussen Dior en Tuk.[9] In die zaak werd (pas ter zitting) door Dior uiteengezet dat elk flesje parfum wordt voorzien van een code en dat per fles wordt bijgehouden aan welke afnemer het is verkocht. Voor Dior was het dan ook “geen probleem de juistheid van haar stelling aan te tonen” dat sprake was van merkinbreuk.

Problematisch is veelal de timing van het verstrekken van informatie over de handelsroute en bestemming van de litigieuze producten. In (dreigende) procedures dient dergelijke informatie zo vroeg mogelijk beschikbaar te zijn. Dit kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd via een preprocessueel informatieverzoek aan de merkhouder. Indien een dergelijk verzoek wordt geweigerd, kan dat – in lijn met het arrest HP/Senetic – worden aangemerkt als een van de omstandigheden die aanleiding geven tot een aanpassing van de bewijslast ten aanzien van merkenrechtelijke uitputting.

Vragen over dit onderwerp? Neem graag contact op met Diego Guerrero Obando of Marie-Claire Vogels.

[1]               Rb. Den Haag 16 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6145 (Coty/Easycosmetic).

[2]              HvJ EG 8 april 2003, C-244/00, ECLI:EU:C:2003:204 (Van Doren/Lifestyle).

[3]              HvJ EU 17 november 2022, C-175/21, ECLI:EU:C:2022:895 (Harman/AB).

[4]              HvJ EU 18 januari 2024, C-367/21, ECLI:EU:C:2024:61 (HP/Senetic).

[5]              HvJ EU 18 januari 2024, C-367/21, ECLI:EU:C:2024:61 (HP/Senetic), r.o. 60.

[6]              HvJ EU 18 januari 2024, C-367/21, ECLI:EU:C:2024:61 (HP/Senetic), r.o. 61 en 66-67.

[7]              Overweging 12 en artikel 7 Cosmeticaverordening.

[8]              Artikel 19 lid 1 onder e Cosmeticaverordening.

[9]              Pres. Rb. Den Haag 25 juni 1998, BIE 1999, p. 174 (Dior/Tuk).

Naar
boven