HvJEU in Renckhoff: kopiëren, plakken en uploaden mag niet
De zaak Renckhoff houdt de gemoederen in auteursrechtland al enige tijd bezig. De opvallende conclusie van Advocaat-Generaal Campos Sánchez-Bordona van april dit jaar had nogal wat discussie veroorzaakt. Zoveel discussie, dat deze opinie één van de programmaonderdelen was op het IE-zomerforumcongres een paar maanden terug. Eén van de auteurs van deze blog, Sam van Velze, was de voorzitter van een panel over de zaak Renckhoff en de conclusie van de A-G. Op 7 augustus heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) uitspraak gedaan in deze zaak.
Waar gaat de zaak over?
Een leerlinge van een Duitse middelbare school vond op een Duitse reiswebsite een foto van de Spaanse stad Cordoba. Zij kopieerde deze foto, plakte dit in haar werkstuk en vermeldde daarbij netjes de naam van de reiswebsite. Het werkstuk uploadde zij naar de website van de school, waar het voor medeleerlingen, vrienden, familie en andere internetgebruikers beschikbaar was. De fotograaf die de foto had gemaakt, meneer Renckhoff, meent dat zijn auteursrecht is geschonden en vraagt om een verbod en schadevergoeding van € 400,-.
Ondanks het geringe financiële belang, belandt de zaak bij de hoogste Duitse rechter: het Bundesgerichtshof. Het Bundesgerichtshof wenst te vernemen of deze handeling – het downloaden van een foto en het opnieuw uploaden ervan op een website – kwalificeert als “beschikbaarstelling voor het publiek” in de zin van artikel 3 van de Auteursrechtrichtlijn (2001/29/EG). Met name vraagt de Duitse rechter zich af of het werk aan een “nieuw” publiek is medegedeeld.
De A-G
De A-G komt in april tot de – toch wel opvallende – conclusie dat dit níet het geval is. Voor die conclusie acht de A-G drie subjectieve omstandigheden van belang. In de eerste plaats had de leerlinge niet de intentie om de foto aan een groter publiek te publiceren dan aan haar medeleerlingen, familie en vrienden. In de tweede plaats is volgens de A-G relevant dat de foto eenvoudig en universeel te vinden is op internet, zonder enige toegangsbeperking en zonder bronvermelding. In de derde plaats is ook het feit dat de leerlinge en leerkracht geen winstoogmerk hadden met het publiceren van de foto, een omstandigheid die volgens de A-G maakt dat geen sprake is van een mededeling aan het publiek.
Het HvJEU
In zijn arrest van 7 augustus 2018 neemt het HvJEU de conclusie van de A-G niet over. Het plaatsen op een website van een foto die eerder zonder beperkingen en met toestemming van de rechthebbende is gepubliceerd op een andere website, is volgens het HvJEU wel degelijk een mededelingshandeling, meer specifiek een “beschikbaarstelling”, in de zin van artikel 3 lid 1 van de Auteursrechtrichtlijn. Een dergelijke plaatsing maakt het immers mogelijk om op de website toegang te krijgen tot de foto (r.o. 21).
Aangezien deze mededeling zich richt tot alle mogelijke gebruikers van de website waarop de foto is geplaatst – een onbepaald en vrij groot aantal ontvangers – is ook sprake van een “publiek”, zo overweegt het HvJEU (r.o. 23).
Vervolgens onderzoekt het HvJEU ook nog of sprake is van een “nieuw” publiek, omdat zowel de oorspronkelijke als de latere mededeling van het werk volgens dezelfde technische werkwijze hebben plaatsgevonden. Een aantal partijen en belanghebbenden in de procedure hadden in dit kader betoogd dat op basis van het arrest Svensson geen sprake was een nieuw publiek. In Svensson oordeelde het HvJEU dat het plaatsen van een hyperlink naar een werk dat vrij toegankelijk is op een andere website, geen mededeling aan een “nieuw” publiek vormde.
De uitleg van het “nieuw publiek” criterium in Svensson is volgens het HvJEU echter om twee redenen niet van toepassing in deze zaak.
In de eerste plaats zijn het exclusieve reproductierecht en recht van mededeling aan het publiek rechten van preventieve aard (r.o. 29). Als zou worden aangenomen dat het plaatsen op een website van een werk, dat eerder met toestemming van de houder van het auteursrecht op een andere website is gepubliceerd, geen mededeling aan een nieuw publiek vormt, zou het nuttig effect van dit preventieve recht worden ontnomen (r.o. 30). Anders dan bij een hyperlink, kan de houder geen einde maken aan een mededeling door het werk van de oorspronkelijke website te verwijderen. Ook na verwijdering van de foto op de reiswebsite, blijft de foto namelijk gewoon toegankelijk op de schoolwebsite.
In de tweede plaats bepaalt artikel 3 lid 3 van de Auteursrechtrichtlijn dat het recht op mededeling aan het publiek niet vatbaar is voor uitputting (r.o. 32). Als in dit geval geen sprake zou zijn van een mededeling aan een nieuw publiek, dan zou dit in feite neerkomen dat een regel van uitputting van het recht van mededeling wordt aanvaard (r.o. 33). Dit is volgens het HvJEU in strijd met de bewoordingen van artikel 3 lid 3 en de mogelijkheid van de rechthebbende om een “passende beloning” voor elk gebruik van zijn werk te vragen.
Er is dus sprake van een “nieuw” publiek (r.o. 35). Het publiek dat door Renckhoff in aanmerking werd genomen toen hij toestemming verleende voor de mededeling van zijn werk op de Duitse reiswebsite, bestaat volgens het HvJEU enkel uit de gebruikers van die website, en niet uit de gebruikers van de website van de school. Dat Renckhoff geen technische maatregelen heeft genomen om ongeoorloofd gebruik tegen te gaan, doet hier volgens het HVJEU niet aan af (r.o. 36).
De hyperlink-uitspraken in de zaken Svensson en BestWater maken dit niet anders, omdat deze uitspraken volgens het HvJEU hier niet van toepassing zijn. Ten eerste is geen sprake van een hyperlink. Hyperlinks dragen bij aan de goede werking van het internet en de verspreiding van informatie. Het opnieuw plaatsen van een werk op een website doet dat niet (in dezelfde mate) (r.o. 40). In de tweede plaats blijft de preventieve aard van het recht van mededeling aan het publiek bij een hyperlink behouden, omdat de rechthebbende het werk waarnaar wordt gelinkt kan verwijderen, waardoor ook de link onbruikbaar wordt (r.o. 44). Tot slot is het oordeel in Svensson volgens het HvJEU gebaseerd op het ontbreken van een interventie, terwijl daarvan in dit geval wel sprake is (r.o. 45-46).
Kortom, volgens het HvJEU is het kopiëren en uploaden van een werk dat met toestemming van de rechthebbende op een andere website vrij toegankelijk is, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn.
Analyse
De conclusie die het HvJEU bereikt lijkt ons de enige juiste. De handeling waar het om gaat is onmiskenbaar een beschikbaarstelling voor het publiek. Kopiëren, plakken en opnieuw uploaden is niet toegestaan zonder toestemming van de rechthebbende.
Wij sluiten niet uit dat de conclusie van de A-G vooral is geschreven vanuit de gedachte dat het “zielig” is als dit type gebruik – het gebruik van een foto in een werkstuk door een jonge leerlinge – inbreuk zou opleveren. Dat onderbuikgevoel, “dit moet toch kunnen”, begrijpen wij best. De oplossing daarvoor moet naar onze mening echter worden gezocht in de excepties op het auteursrecht of in de hoogte van de schadevergoeding, niet door de reikwijdte van de exclusieve rechten substantieel te beperken. Terecht heeft het HvJEU zijn A-G dan ook niet gevolgd.
De manier waarop het HvJEU tot zijn conclusie komt, is wat ons betreft echter twijfelachtig en onnodig gecompliceerd. Het HvJEU had namelijk kunnen volstaan met de conclusie dat sprake was van een beschikbaarstelling voor het publiek, zonder daarbij het (ingewikkelde en bekritiseerde) “nieuw publiek” criterium toe te passen.
Het gaat in deze zaak om een nieuwe plaatsing van een werk op een andere website en dus een nieuwe “mededeling aan het publiek” (en een reproductiehandeling). Deze nieuwe mededeling staat helemaal los van de oorspronkelijke mededeling op de reiswebsite. Het plaatsen van een nieuwe kopie van een werk op een nieuwe website is geheel anders dan het plaatsen van een link naar een elders gepubliceerd werk, zoals het HvJEU in zijn uitspraak ook lijkt te onderkennen.
In die gevallen speelt het nieuw publiek criterium geen rol. Dit criterium is alleen relevant in zaken betreffende de wederdoorgifte van beschermde werken, oftewel secundaire openbaarmakingen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Dit is gewoon een nieuwe mededeling – een primaire openbaarmaking – en een nieuwe reproductie. De ALAI behandelt in haar opinie over de conclusie van de A-G in Renckhoff het onderscheid tussen primaire en secundaire openbaarmakingen.
Dit betekent dat het HvJEU in dit geval had kunnen volstaan met vast te stellen dat enerzijds sprake is van een handeling bestaande in een mededeling en anderzijds sprake is van een publiek, te weten een onbepaald en vrij groot aantal ontvangers. Voor het nieuw publiek criterium is in dit geval geen plek.