De wet op de vaste boekenprijs verliest haar status als geloofsartikel

Hans Bousie
16 feb 2015

Inmiddels is de Wet op de vaste boekenprijs de volgende ronde ingegaan. En kan het vak zich opmaken voor een grote stapel huiswerk. Het effect van de wet zal immers moeten worden aangetoond. Waar mogelijk al over twee jaar bij een tussentijdse evaluatie en zeker over vier jaar wanneer wederom de vraag aan de orde komt of de Wet moet blijven.

Eerst het geloofsartikel. Tot nu toe konden er twee kampen in en buiten het boekenvak worden onderscheiden. Voorstanders van de vaste boekenprijs en tegenstanders. Een dergelijk scherp onderscheid doet het ook wel lekker in de discussie. Voor- en tegenstanders vonden elkaar nooit in een gesprek, immers was je voorstander van een vaste prijs, dan was je naïef, was je tegenstander dan was je een cultuurbarbaar. En naïevelingen en cultuurbarbaren die praten niet met elkaar.

Het prettige van de brief van Bussemaker is, en dat is een logisch vervolg op het advies van de Raad voor Cultuur, dat die stellingen niet langer relevant lijken te zijn. De wet wordt teruggebracht tot haar doelen. Het doel immers is een breed aanbod (veel boekwinkels) en een rijke schakering (veel titels bij uitgevers). In de brief zie je dat op een aantal plekken, ik citeer: “Het is niet bekend welk deel van de cultuurpolitieke prestaties van de boekenmarkt zijn toe te schrijven aan de vaste boekenprijs” (pagina 6 van de brief). “De voortschrijdende digitalisering doet de vraag rijzen of op termijn de fysieke boekhandel en daarmee de vbp nog nodig is voor het realiseren van dat cultuurpolitieke doel (p.12).” En dan als laatste: “Er is geen empirisch gevalideerd bewijs van de effectiviteit van de vaste boekenprijs” (p.16). En dus besluit Bussemaker, na de voorzet van de Raad voor Cultuur dat de Wet alleen maar wordt gecontinueerd op voorwaarde dat de effectiviteit zal worden aangetoond. Het vak moet daarvoor cijfers aanleveren waarmee wordt aangetoond dat er sprake is van zogenaamde kruissubsidiëring.

Nu zijn er in theorie drie uitkomsten van het onderzoek mogelijk. De eerste mogelijkheid is dat de wet effectief blijkt om de gestelde doelen te realiseren. De tweede dat de invloed van de wet nihil is en de derde dat de wet negatief werkt, de gestelde doelen juist verder weg brengt dus.

Als de uitkomst van het onderzoek is dat de wet positief werkt op de gestelde doelen wordt de wet gecontinueerd. Als de uitkomst neutraal of diffuus is (in mijn ogen de meest voor de hand liggende uitkomst) mag de minister gaan nadenken over de vraag of het hanteren van een wet waarvan niet kan worden gezegd of deze bijdraagt aan gestelde doelen wel proportioneel is. Ik zou menen van niet. De derde mogelijke uitkomst van het onderzoek is dat blijkt dat de wet contraproductief is en wellicht dus wel altijd contraproductief is geweest. Stel je dat nu toch eens voor. Dat blijkt dat de voorstanders van de wet er voor hebben gezorgd dat er juist minder werd gelezen in plaats van meer. Dat zou toch een dramatische vaststelling zijn.

Laat ik de uitkomsten van de onderzoeken in het buitenland waar men de vaste prijs heeft laten vallen, nog even op een rijtje zetten. Ik houd het dan even op het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Over een effect is vriend en vijand het eens. Het aantal boekwinkels neemt af en het aantal verkooppunten neemt toe. Er is dus een verplaatsing van verkoop van klassieke boekwinkels naar andere aanbieders. De vraag die je je zelf als samenleving dan moet stellen is of dat erg is. Ik vind het persoonlijk geweldig om in een boekwinkel rond te lopen, dat doe ik liever dan boeken kopen in een supermarkt. Maar het doel van de Wet is evident niet het aantal boekwinkels in stand te houden.

Over de andere effecten van de wet verschilt men van mening. Het aantal titels wordt niet merkbaar beïnvloed door al dan niet vaste prijsbinding. Dat zou betekenen dat een vaste prijs in ieder geval geen positieve invloed heeft op kruissubsidiëring. De minister doet daar in haar brief een wat merkwaardige uitspraak over. Haar oordeel luidt de prijsliberalisering in Denemarken “niet heeft geleid tot lagere prijzen en een hogere afzet van boeken”. Eerst rijst de vraag op welk onderzoek de minister deze stelling baseert. Het onderzoek van de Deense mededingingsautoriteit komt tot een diametraal andere uitkomst. In de tweede plaats is dit een irrelevante vraag voor deze discussie. Als de prijsliberalisering zou leiden tot hogere prijzen en minder afzet, ja dan moet je de vaste prijs natuurlijk behouden. Als afschaffen er niet voor zorgt dat de situatie verslechtert, moet je je afvragen of je dan wel een wet in de lucht moet houden.

Hoe dan ook, het is aan het boekenvak, met de KVB voorop, om te laten zien dat het instrument van vaste prijzen er voor zorgt dat er kruissubsidiëring plaats vindt. En als ik u was, zou ik deze opdracht bloedserieus nemen. Over vier jaar komt u niet meer weg met de redenering, we hebben het altijd zo gedaan, laten we het daarom zo blijven doen.

Naar
boven