Competition Flashback Q4 2024: Ontwikkelingen mededingingsrecht
Dit is de Competition Flashback Q4 2024 van bureau Brandeis. In deze flashback vindt u een selectie van de belangrijkste Europese en Nederlandse mededingingsrechtelijke ontwikkelingen over het afgelopen kwartaal (klik hier voor het origineel). Wilt u graag voortaan de Competition Flashback van bureau Brandeis per e-mail ontvangen? Dan kunt u zich hiervoor aanmelden via dit formulier.
Voor een vooruitblik over 2025 verwijzen wij jou graag naar onze Flash Forward 2025.
Overzicht Q4 2024
Fusiecontrole
- Verbod joint venture Thyssenkrupp en Tata Steel blijft in stand
- Microsoft informeert Europese Commissie over ‘acqui-hire‘ Inflection AI onder DMA
- Beroep tegen goedkeuring overname Liberty Global door Vodafone afgewezen
- Uitbreiding Wet Vifo nieuwe sectoren
- Hoogtepunten fusiebeoordelingen Europese Commissie
Kartelschade
- Heineken medeaansprakelijk voor schade misbruik dochteronderneming op basis van het ondernemingsbegrip
- Rechtbank Amsterdam vergemakkelijkt schadeberekening voor claimstichtingen inzake luchtvaartkartel
Kartels & verticale beperkingen
- FIFA-transferregels in strijd met vrij verkeer- en mededingingsregels
- CBb bevestigt besluit ACM in kartel visopslag vrieshuizen
- Gerecht bevestigt herziene € 12,1 miljoen boete Pharol en Telefónica wegens marktverdeling
- Commissie beboet Tsjechische en Oostenrijkse spoorwegbedrijven voor collectieve boycot
- HvJ verduidelijkt rol counterfactual bij vaststelling gevolgbeperking
- Boete modehuis Pierre Cardin en licentienemer Ahler voor beperken interstatelijke handel
- Gerecht verwerpt beroep banken tegen boetes voor bonds-kartel
- Commissie mocht kartelonderzoek metaalverpakkingssector overnemen van Duitse mededingingsautoriteit
- Gerecht bevestigt € 31,7 miljoen boete HSBC wegens deelname euro-rentederivatenkartel
Misbruik machtspositie
- Definitieve vernietiging boete Intel voor misbruikelijke exclusiviteitskortingen
- € 800 miljoen boete Meta wegens koppelverkoop Facebook Marketplace en oneerlijke handelsvoorwaarden
Gereguleerde markten & consumentenrecht
- Bestelknop ‘bestelling plaatsten’ onvoldoende duidelijk over betalingsverplichting consument
- Handhaving Herziene Richtlijn Betaaldiensten
- ZuivelNL zegt toe meer inzicht te geven in besteding contributie melkveehouders
Verbod joint venture Thyssenkrupp en Tata Steel blijft in stand
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 4 oktober 2024
Op 4 oktober 2024 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ”) het hoger beroep van Thyssenkrupp tegen het besluit van de Europese Commissie (“Commissie”), waarbij de voorgenomen joint venture (“JV”) met Tata Steel werd verboden, afgewezen. Thyssenkrupp en Tata Steel, beide actief in de productie van ijzer- en staalproducten, meldden hun plannen voor de JV op 25 september 2018 bij de Commissie. De Commissie besloot dat de voorgenomen JV niet door mocht gaan vanwege de significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging die hieruit zou voortvloeien. In het bijzonder dreigde de JV de keuze voor zakelijke afnemers te beperken en prijzen van staal voor de auto- en verpakkingsindustrie te verhogen.
Het Gerecht van de Europese Unie (“Gerecht”) wees het beroep van Thyssenkrupp tegen dit besluit volledig af. Thyssenkrupp baseerde haar zaak op een eerdere uitspraak van het Gerecht in de zaak CK Hutchison, waarin strengere eisen aan de Commissie leken te worden gesteld voor het vaststellen van een significante beperking van de mededinging (ook wel: het SIEC-criterium).
Na het instellen van beroep door Thyssenkrupp deed het HvJ echter uitspraak in hoger beroep in CK Hutchison en draaide de door het Gerecht opgelegde strengere eisen terug. Hierdoor kwam het argument van Thyssenkrupp – dat het Gerecht zich niet had gehouden aan de eerder gestelde strengere eisen – op losse schroeven te staan. Het HvJ wees het hoger beroep van Thyssenkrupp af, waarmee het besluit van de Commissie om de JV te verbieden definitief in stand blijft. Wat aanvankelijk leek op een kans om een juridisch precedent te benutten, bleek een achterhaalde strategie, aangezien de striktere toets inmiddels door het HvJ was verworpen.
Microsoft informeert Europese Commissie over ‘acqui-hire’ Inflection AI onder DMA
Europese Commissie, publicatie van 17 oktober 2024
Techgigant en poortwachter Microsoft heeft op 17 oktober 2024 de Commissie geïnformeerd over het aannemen van een aanzienlijk deel van het personeel van Inflection AI, een Amerikaans technologiebedrijf gespecialiseerd in ‘machine learning’ en generatieve kunstmatige intelligentie. Op grond van de Digital Markets Act (“DMA”) zijn poortwachters zoals Microsoft verplicht om al hun concentraties te melden voor zover deze betrekking hebben op kernplatformdiensten, andere digitale diensten of waar deze datacollectie mogelijk maken.
De kennisgeving van Microsoft is interessant om twee redenen. Ten eerste meent Microsoft dat er geen sprake is van een ‘concentratie’ in de zin van het Europees mededingingsrecht, omdat alleen belangrijk personeel en een niet-exclusief licentierecht zijn overgenomen – een zogenaamde ‘acqui-hire’. Ondanks dit standpunt heeft Microsoft ervoor gekozen de Commissie te informeren over deze acqui-hire. Ten tweede is deze overname van personeel al eerder door verschillende lidstaten naar de Commissie verwezen op grond van artikel 22 Concentratieverordening (“CoVo”). Na het Illumina/GRAIL-arrest van het HvJ (zie de Competition Flashback (“CF”) Q3 2024) zijn deze verwijzingsverzoeken echter weer ingetrokken.
Beroep tegen goedkeuring overname Liberty Global door Vodafone afgewezen
Gerecht van de Europese Unie, arrest van 13 november 2024
Op 13 november 2024 heeft het Gerecht de beroepen van Deutsche Telekom, Tele Columbus en NetCologne – drie telecombedrijven gevestigd in Duitsland – afgewezen. De beroepen waren gericht tegen de goedkeuring van de Commissie voor de overname van bepaalde activiteiten van Liberty Global in Duitsland, Tsjechië, Hongarije en Roemenië door Vodafone. De telecombedrijven stelden dat de Commissie kennelijke fouten had gemaakt bij de beoordeling van de gevolgen van de transactie voor de mededinging. Daarbij ging het met name om de Duitse markten voor het aanbieden van televisiesignaaltransmissiediensten op retailniveau, in het bijzonder gelet op de machtspositie van Vodafone op die markten.
Het Gerecht oordeelde dat de Commissie correct heeft vastgesteld dat de fuserende partijen vóór de transactie geen daadwerkelijke (dan wel direct of indirect) of potentiële concurrenten waren op de betrokken relevante markten. Hierdoor was er geen sprake van het wegvallen van wederzijdse concurrentiedruk of een significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging. Het Gerecht benadrukte dat het enkele feit dat een concentratie een machtspositie creëert of versterkt, op zich niet genoeg is om aan te tonen dat deze concentratie onverenigbaar is met de interne markt. Hoewel Vodafone inderdaad een machtspositie had op de relevante markten, kon de Commissie terecht vaststellen dat de overname geen directe en significante belemmering van de daadwerkelijke mededinging tot gevolg had.
Uitbreiding Wet Vifo nieuwe sectoren
Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Justitie en Veiligheid, consultatie wetsvoorstel 19 december 2024
Op dit moment is er een wetsvoorstel in behandeling om de reikwijdte van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (“Wet Vifo”) verder uit te breiden naar nieuwe sectoren en technologieën. De Wet Vifo, die op 1 juni 2023 in werking trad, stelt de overheid in staat om investeringen en overnames van vitale bedrijven en gevoelige technologieën te toetsen op risico’s voor de nationale veiligheid (zie ook onze eerste en tweede Competition Newsflash over de Wet Vifo). Het wetsvoorstel betreft een wijzing van het Besluit toepassingsbereik sensitieve technologie, waarin wordt geregeld welke sensitieve technologieën binnen het toepassingsbereik van de Wet Vifo vallen. Het voorstel ziet op de toevoeging aan dat besluit van biotechnologie, artificiële intelligentie, geavanceerde materialen en nanotechnologie, sensor- en navigatietechnologie en nucleaire technologie met medisch gebruik. De internetconsultatie van het voorstel vindt plaats van 19 december 2024 tot en met 31 januari 2025.
Ook op Unieniveau is een wetswijziging in behandeling, specifiek met betrekking tot de Europese investeringswet – de Verordening tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (“FDI-verordening”). Dit wetsvoorstel beoogt onder andere beter geharmoniseerde nationale regels te realiseren en ervoor te zorgen dat alle lidstaten over een effectief screeningsmechanisme beschikken. Zo introduceert het wetsvoorstel enkele belangrijke veranderingen:
- Lidstaten worden verplicht een screeningsmechanisme in te voeren dat aan bepaalde (procedurele) vereisten voldoet.
- Er komt een minimale sectorale werkingssfeer die ervoor zorgt dat essentiële sectoren in elke lidstaat onder de screening vallen.
- De reikwijdte word uitgebreid naar investeringen door in de Europese Unie (“EU”) gevestigde investeerders, maar die uiteindelijk worden gecontroleerd door personen of bedrijven buiten de EU.
Het wetsvoorstel is op dit moment in behandeling door de nationale en Europese parlement(en).
Hoogtepunten fusiebeoordelingen Europese Commissie
Op 16 oktober 2024 heeft de Commissie ingestemd met de overname van EQOS, een (energie)infrastructuurbedrijf, door Eiffage, actief in de bouw- en (energie)infrastructuursector. Uit het onderzoek van de Commissie naar aanleiding van de melding bleek dat de overname de concurrentie op de Belgische markt voor installatie- en onderhoudsdiensten van bovenleidingen zou verminderen. De partijen zouden samen hoge marktaandelen verkrijgen op deze markt, terwijl toetreding door nieuwe spelers op deze markt moeilijk is vanwege een aanzienlijk tekort aan gekwalificeerd personeel. Om de mededingingsbezwaren van de Commissie weg te nemen, hebben Eiffage en EQOS toegezegd om EQOS België in zijn geheel af te stoten. Op basis hiervan heeft de Commissie haar goedkeuring aan de transactie verleend.
Op 22 oktober 2024 heeft de Commissie de overname van sportkleding en -schoenenretailer Courir door JD Sports onder voorwaarden goedgekeurd. Uit het initiële onderzoek van de Commissie, naar aanleiding van de melding in juni 2024, bleek dat de overname zou leiden tot een gezamenlijk hoog marktaandeel op de retailmarkten voor (i) leisure en performance sportschoenen in Portugal, en (ii) sportschoenen in bepaalde lokale markten in Frankrijk. Hoewel de Commissie vaststelde dat online en offline verkopen deel uitmaken van dezelfde markt, concludeerde zij dat er op deze specifieke markten na de overname onvoldoende concurrentie zou overblijven. Partijen hebben de initiële melding ingetrokken en eind september 2024 een nieuwe melding ingediend waarbij zij aanboden alle Courir-winkels in Portugal en de probleemgebieden in Frankrijk af te stoten en te verkopen aan Snipes. Op basis van deze toezeggingen en onder voorwaarde van goedkeuring van de verkoopvoorwaarden, gaf de Commissie groen licht voor deze transactie.
De Commissie maakte op 29 november 2024 bekend dat EasyJet, IAG en Air France-KLM (“AFKLM”) zijn goedgekeurd als geschikte remedienemers in het kader van de toezeggingen die Lufthansa en het Italiaanse Ministerie van Economie en Financiën (“MEF”) hebben gedaan om zeggenschap te verkrijgen over ITA. De Commissie keurde de voorgenomen transactie in juli 2024 onder drie voorwaarden goed (zie CF Q3 2024). Als onderdeel van de afspraken zal EasyJet ten eerste de benodigde activa overnemen om korteafstandsvluchten tussen Rome of Milaan en enkele luchthavens in Centraal Europa aan te bieden. Daarnaast zal EasyJet slots voor het opstijgen en landen op luchthaven Milaan Linate krijgen. IAG en AFKLM zullen afzonderlijke overeenkomsten aangaan met Lufthansa en MEF om hun concurrentiepositie op langeafstandsvluchten tussen Italië en Noord Amerika te versterken.
Heineken medeaansprakelijk voor schade misbruik dochteronderneming op basis van het ondernemingsbegrip
Rechtbank Amsterdam, uitspraak van 23 oktober 2024
In afwachting van de prejudiciële vragen in het bevoegdheidsinicident, heeft de rechtbank Amsterdam in de bodemprocedure een tussenvonnis gewezen over de vraag of Heineken, als (groot)moeder van het door de Griekse mededingingsautoriteit voor misbruik beboete AB, medeaansprakelijk is voor de schade die MTB daardoor heeft geleden (zie ook de CF Q1 2024, Q2 2023 en Q3 2022). De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend op basis van het ondernemingsbegrip en in het bijzonder – nu het opwaartse aansprakelijkheid betreft – op basis van het Akzo-vermoeden zoals ook werd uitgewerkt door AG Kokott in haar conclusie in de prejudiciële verwijzingsprocedure.
Allereerst verduidelijkt de rechtbank dat niet op de uitkomst van het bevoegdheidsincident hoeft te worden gewacht, aangezien dit alleen de bevoegdheid ten aanzien van de vordering jegens het Griekse AB betreft. De rechtbank is hoe dan ook bevoegd kennis te nemen van de claim jegens Heineken. In dat kader ligt de vraag voor of Heineken onderdeel is van dezelfde onderneming die geadresseerd is in het inbreukbesluit. De passage in het besluit waarin de Griekse mededingingsautoriteit uitlegt waarom zij geen verder onderzoek heeft gedaan naar de betrokkenheid van Heineken, kan volgens de rechtbank niet worden geïnterpreteerd als het uitsluiten van de aansprakelijkheid van Heineken. De rechtbank is daarom bevoegd zich over deze vraag uit te spreken.
Omdat Heineken (indirect) bijna alle aandelen in AB bezit, is het Akzo-vermoeden evident van toepassing, aldus de rechtbank. Dat het Akzo-vermoeden in een civiele context op gelijke wijze dient te worden toegepast als in een publiekrechtelijke context is volgens de rechtbank zelfs een acte éclairé. Het verweer van Heineken waarin zij stelt geen beslissende invloed te hebben uitgeoefend op de misbruikgedragingen van AB, wordt door de rechtbank als irrelevant aangemerkt. Heineken kan alleen het vermoeden ontkrachten door aan te tonen dat zij in algemene zin geen beslissende invloed had op AB. Dat heeft zij niet gedaan. De rechter oordeelt daarbij – in feite ten overvloede – dat de mogelijkheid van Heineken om strategische beslissing te beïnvloeden, de hiërarchische verslagleggingsstructuur en verwevenheid van bestuurders bevestigen dat Heineken beslissende invloed had waardoor zij tezamen met AB hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de vastgestelde inbreuk. In de volgende stap dient Heineken (en AB als de rechtbank bevoegd blijkt te zijn) zich uit te laten over de gestelde schade.
Alhoewel opwaartse aansprakelijkheid in publiekrechtelijke zin breed geaccepteerd is, vormt dit vonnis een belangrijke mijlpaal voor het (Nederlandse civiele) kartelschaderecht, waarbij een niet-geadresseerde entiteit aansprakelijk wordt gehouden voor de schade die voortvloeit uit een gedraging die feitelijk door een andere entiteit binnen dezelfde onderneming is begaan.
Rechtbank Amsterdam vergemakkelijkt schadeberekening voor claimstichtingen inzake luchtvaartkartel
Rechtbank Amsterdam, uitspraak van 6 november 2024
Op 6 november 2024 heeft de rechtbank Amsterdam in een tussenvonnis bepaald hoe de door slachtoffers van het luchtvrachtkartel geleden schade moest worden berekend. De rechtbank heeft de door partijen ingeschakelde economen gevraagd om een Joint Expert Statement uit te brengen, waarin zij toelichten over welke punten zij het wel en niet eens zijn. De claimstichtingen die opkomen voor de slachtoffers, SCC en Equilib, stelden een ‘one-step’ model voor. Bij deze methode worden alleen transactiegegeven van de shippers (de achterliggende partijen van SCC en Equilib) gebruikt. De luchtvaartmaatschappijen stelden daarentegen een ‘two-step’ model voor, waarbij allereerst wordt bepaald of de luchtvaartmaatschappijen een overcharge in rekening hebben gebracht bij hun afnemers, de freight forwarders, en vervolgens of en in hoeverre deze freight forwarders een eventuele overcharge hebben doorbelast. De rechtbank benadrukt dat beide modellen in de Praktische Gids betreffende de begroting van schade van de Commissie worden geaccepteerd.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het one-step model moet worden gebruikt om de schade van de shippers te berekenen. De rechtbank neemt daartoe in aanmerking dat dit model (voldoende) betrouwbare resultaten oplevert, terwijl de luchtvaartmaatschappijen onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat het two-step model betere (betrouwbaardere) resultaten zal of kan opleveren. De berekening van de overcharge die shippers hebben betaald, wordt dus berekend aan de hand van (enkel) de shipper data, waarbij de analyse wordt uitgevoerd op het niveau van de totale prijs in plaats van (alleen maar) op de toeslagen, zoals door de luchtvaartmaatschappijen voorgesteld.
FIFA-transferregels in strijd met vrij verkeer- en mededingingsregels
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 4 oktober 2024
Na zijn eerdere uitspraken inzake de International Skating Union en de European Super League, heeft het HvJ wederom een belangrijke uitspraak gedaan omtrent sport en mededinging. Aanleiding voor deze prejudiciële verwijzing is een procedure gestart door voetballer Lassana Diarra over verschillende door FIFA gehanteerde regels omtrent het transfersysteem. Diarra klaagde over het feit dat een nieuwe club bij een vroegtijdige beëindiging van het contract door een speler, volgens de FIFA-reglementen hoofdelijk aansprakelijk is voor de vergoeding die de speler aan zijn oude club mogelijk verschuldigd is. Daarmee samenhangend kan de nieuwe club in bepaalde gevallen worden belet in het registreren van nieuwe spelers, en verplicht FIFA de nationale bonden om een internationaal transfercertificaat te weigeren als de speler en de oude club nog in geschil zijn over de beëindiging van het contract.
Het HvJ oordeelt dat deze drie voorschriften in strijd zijn met het EU-recht. In de eerste plaats belemmeren deze regels het vrij verkeer van werknemers (artikel 45 VWEU), aangezien ze professionele voetballers verhinderen om voor een nieuwe club in een andere lidstaat te werken. De regels lijken daarbij op voorhand verder te gaan dan noodzakelijk om het ordelijk verloop van interclubvoetbalcompetities te waarborgen en een zekere stabiliteit in de spelerslijsten van de clubs te houden, aldus het HvJ. Bovendien stelt het HvJ vast dat deze regels in strijd zijn met het kartelverbod neergelegd in artikel 101(1) VWEU. Het HvJ benadrukt dat de mogelijkheid voor voetbalclubs om professionele spelers te werven, een belangrijke concurrentieparameter is. Het beperken van die mogelijkheid is soortgelijk aan een niet-concurrentie- of niet-wervingsbeding dat ertoe strekt de mededinging tussen clubs te beperken. Het HvJ oordeelt dat, onder voorbehoud van het finale oordeel van het gerechtshof van Mons (België), deze regels ook niet noodzakelijk dan wel onmisbaar zijn voor FIFA om bepaalde legitieme doelstellingen te bereiken.
CBb bevestigt besluit ACM in kartel visopslag vrieshuizen
College van Beroep voor het bedrijfsleven, uitspraak van 5 november 2024
Op 5 november deed het College van Beroep voor het bedrijfsleven (“CBb”) (opnieuw) uitspraak in het hoger beroep van Samskip tegen de boete van € 901.000 die aan haar was opgelegd wegens betrokkenheid bij het koel- en vrieshuizenkartel. In 2015 beboette de Autoriteit Consument & Markt (“ACM”) verschillende ondernemingen voor het afstemmen van tarieven en/of het uitwisselen van concurrentiegevoelige informatie op het gebied van de opslag van vis in vrieshuizen (waaronder Samskip, Eimskip, Van Bon (nu: H&S Coldstores) en Kloosterboer). Het boetebesluit voor Kloosterboer IJmuiden B.V. (“KBIJ”, een 100%-dochteronderneming van Samskip gedurende de gehele overtreding) en Daalimpex Logistics B.V. (gedurende een groot deel van de overtreding een 100%-dochteronderneming van Eimskip) werd in 2018 vernietigd door de rechtbank Rotterdam. Dit besluit kwam echter met de uitspraak van het CBb in 2020 te ‘herleven’ en werd terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam.
In de onderhavige uitspraak behandelt het CBb de hoger beroepsgronden van Samskip ten aanzien van de toerekening van de overtreding en de hoogte van de boete. Samskip voert over de band van onder andere de weerlegging van het Akzo-vermoeden, het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel steeds aan dat niet zij, maar de Kloosterboer-groep (van wie zij KBIJ daarvoor had overgenomen) het commerciële beleid van KBIJ bepaalde. Volgens Samskip kan de boete derhalve niet aan haar worden toegerekend, althans heeft de ACM (bij het berekenen van de boete) ten onrechte geen rekening gehouden met de banden tussen de directeur van KBIJ en de Kloosterboer-groep.
Het CBb verwerpt al deze beroepsgronden en bevestigt het standpunt van de ACM dat Samskip wel degelijk beslissende invloed uitoefende over KBIJ en bovendien op de hoogte was de mededingingsbeperkende afspraken die KBIJ maakte, en naliet in te grijpen. Ook de argumenten van Samskip over de doelomschrijving van het onderzoek van de ACM, de toegang tot het dossier en de evenredigheid van de boete – waaronder de door de ACM gehanteerde ernstfactor en de bij andere partijen erkende boeteverlagende omstandigheden – worden verworpen.
Het CBb stemt echter wel in met de argumentatie van Samskip dat met een totale behandelduur van negen jaar en acht maanden de redelijke termijn is overschreden, en matigt de boete met in totaal € 45.000,- (negen keer een halfjaaroverschrijding van € 5.000,-). Met deze uitspraak komt na bijna tien jaar dus definitief een einde aan de saga van het koel- en vrieshuizenkartel.
Gerecht bevestigt herziene € 12,1 miljoen boete Pharol en Telefónica wegens marktverdeling
Gerecht van de Europese Unie, arrest van 2 oktober 2024
Op 2 oktober 2024 bevestigde het Gerecht de herziene boete van € 12,1 miljoen die de Commissie in 2022 oplegde aan Pharol (voorheen Portugal Telecom) en het Spaanse bedrijf Telefónica. Dit arrest vloeit voort uit een eerder boetebesluit van de Commissie uit 2013, waarin de twee telecombedrijven samen een boete van € 79 miljoen opgelegd kregen. De Commissie oordeelde destijds dat een non-concurrentiebeding tussen Pharol en Telefónica, gesloten in het kader van een concentratie tussen de twee bedrijven, in feite een illegale marktverdelingsafspraak vormde. Hoewel dat besluit in beroep overeind bleef, gelastte het Gerecht de Commissie om de omzetwaarden op de relevante markten te herzien en de boetes overeenkomstig aan te passen.
In haar herziene besluit van 2022 verlaagde de Commissie de boete voor Pharol van € 12,3 miljoen naar € 12,1 miljoen, rekening houdend met de correct berekende omzetwaarden. Daarnaast verwees de Commissie in dat besluit naar ‘voorbereidende stappen’ die de telecombedrijven konden nemen om elkaars markten te betreden. Deze verwijzing ontbrak in het oorspronkelijke besluit uit 2013. Volgens Pharol had de Commissie daarom een aanvullende mededeling van punten van bezwaar moeten vaststellen zodat Pharol daarop kon reageren. In plaats daarvan ontving Pharol alleen een begeleidende ‘letter of facts’.
Het Gerecht wees dit argument van de hand. Het benadrukte dat een aanvulling op de mededeling van punten van bezwaar slechts noodzakelijk is wanneer sprake is van nieuw ten laste gelegde handelingen of aanmerkelijk gewijzigde bewijselementen, zoals nieuw geformuleerde grieven. Een ‘letter of facts’ volstaat daarentegen wanneer de bestaande bezwaren worden bevestigd door nieuw bewijsmateriaal, zoals hier aan de orde is. Het Gerecht onderstreept dat hier enkel de omzetwaarden zijn nagerekend en dat partijen de mogelijkheid hadden om opmerkingen in te dienen over elk nieuw bewijs vermeld in de ‘letter of facts’. Het wezenlijke karakter van het oorspronkelijke besluit veranderde hierdoor niet. Met dit oordeel verwierp het Gerecht het beroep van Pharol en blijft de herziene boete van € 12,1 miljoen van kracht.
Commissie beboet Tsjechische en Oostenrijkse spoorwegbedrijven voor collectieve boycot
Europese Commissie, publicatie van 23 oktober 2024
Op 23 oktober 2024 maakte de Commissie bekend boetes van in totaal € 48,7 miljoen te hebben opgelegd aan de respectievelijk Tsjechische en Oostenrijkse spoorwegondernemingen České dráhy (“CD”) en Österreichische Bundesbahnen (“OBB”). Volgens de Commissie handelden de twee vervoerders tussen 2012 en 2016 in strijd met artikel 101 VWEU door samen op verschillende manieren de toetreding en uitbreiding van concurrent Regiojet in Tsjechië en op de internationale spoorwegroute tussen Praag en Wenen te verhinderen. Meer in het bijzonder coördineerden (of: vervalsten) CD en OBB het verkoopproces van gebruikte wagons van OBB om te voorkomen dat Regiojet deze zou kunnen aanschaffen en daarmee met de vervoerders zou kunnen concurreren. Daarnaast wisselden CD en OBB vertrouwelijke informatie uit over de biedingen van andere geïnteresseerde partijen. Dankzij een clementiekorting van 45% bedraagt de boete aan OBB uiteindelijk € 16,7 miljoen. CD was daarentegen niet bereid om mee te werken en ontvangt een boete van bijna € 32 miljoen.
Eerder deed de Commissie al onderzoek naar mogelijk machtsmisbruik door CD vanwege het hanteren van roofprijzen. Dit onderzoek werd echter in september 2022 gesloten. Lees in onze blog meer over de recente ontwikkelingen omtrent het Nederlandse spoor.
HvJ verduidelijkt rol counterfactual bij vaststelling gevolgbeperking
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 5 december 2024
In reactie op prejudiciële vragen van een Letse rechter, verduidelijkte het HvJ op 5 december 2024 nogmaals het verschil tussen de analyse voor een strekkingsbeperking en een gevolgbeperking onder artikel 101 VWEU, en de rol die de counterfactual-toets daarbij speelt.
In 2014 legde de Letse mededingingsautoriteit een boete op aan de enige erkende importeur van KIA-auto’s in Letland, wegens het maken van mededingingsbeperkende afspraken met distributeurs en erkende reparateurs. Deze afspraken zagen met name op het aan auto-eigenaren opleggen van bepaalde garantievoorwaarden. Deze voorwaarden verplichtten hen tijdens de garantieperiode (i) elk periodiek onderhoud en (ii) niet onder de garantie vallende reparaties uitsluitend bij deze partijen te laten uitvoeren, waarbij altijd KIA-reserveonderdelen gebruikt moesten worden opdat de garantie geldig zou blijven. Dit had volgens de autoriteit tot gevolg dat de toegang van onafhankelijke reparateurs en fabrikanten van reserveonderdelen tot de Letse markt werd belemmerd. Tegelijkertijd vloeiden volgens de Letse autoriteit de negatieve gevolgen voor de mededinging voort uit de aard van de beperkende voorwaarden, en was het niet noodzakelijk om de werkelijke gevolgen aan te tonen. Na een geslaagd cassatieberoep en een terugverwijzing naar de rechter in eerste aanleg, stelde de Letse rechter vragen over deze door de autoriteit gehanteerde bewijsstandaard.
Het HvJ herhaalde dat slechts wanneer de betrokken gedraging niet kan worden geacht een mededingingsbeperkende strekking te hebben, het noodzakelijk is te onderzoeken of deze daadwerkelijk of potentieel tot gevolg heeft dat de mededinging aanzienlijk wordt belemmerd. Om de gevolgen vast te stellen, dient de mededinging te worden onderzocht binnen het feitelijke kader waarin deze zich zou afspelen zonder de overeenkomst (de counterfactual). Dit scenario moet realistisch en geloofwaardig zijn, maar dit betekent niet dat er geen rekening kan worden gehouden met zuiver potentiële gevolgen van een overeenkomst. Het is voldoende dat potentiële mededingingsbeperkende gevolgen worden vastgesteld die merkbaar kunnen zijn. Het is vervolgens aan de nationale rechter om te beoordelen of de autoriteit dit correct heeft onderzocht.
Boete modehuis Pierre Cardin en licentienemer Ahler voor beperken interstatelijke handel
Europese Commissie, persbericht van 28 november 2024
De Commissie heeft een boete van € 5,7 miljoen opgelegd aan modehuis Pierre Cardin en haar grootste licentienemer, Ahler, voor het beperken van de interstatelijke handel in kleding met het merk Pierre Cardin. Op basis van haar onderzoek concludeerde de Commissie dat de twee ondernemingen tussen 2008 en 2021 in strijd met artikel 101 VWEU afspraken hadden gemaakt. Deze afspraken waren gericht op het beperken van de verkoop van Pierre Cardin-kleding door andere licentienemers van Pierre Cardin, zowel offline als online, buiten hun toegewezen licentiegebieden en/of aan discountretailers. Het uiteindelijke doel van deze afspraken was om Ahler complete territoriale bescherming te bieden in de landen die onder haar licentieovereenkomst vielen. Hierdoor konden detailhandelaars niet vrij producten inkopen in lidstaten met lagere prijzen, waardoor de interne markt kunstmatig werd opgesplitst. Interessant in deze zaak is dat de afnemer (licentienemer Ahler), naast de leverancier (licentiegever Pierre Cardin), ook een hoge boete heeft gekregen.
Gerecht verwerpt beroep banken tegen boetes voor bonds-kartel
Gerecht van de Europese Unie, arrest van 6 november 2024
In zijn arrest van 6 november 2024 bevestigde het Gerecht de boetes die aan onder andere Crédit Agricole en Credit Suisse (nu onderdeel van UBS) waren opgelegd vanwege hun deelname aan een kartel met betrekking tot de secundaire markt voor in Amerikaanse dollars uitgedrukte supranationale en staatsobligaties alsook obligaties van overheidsinstellingen. De twee banken kregen boetes van in totaal bijna € 16 miljoen. Deutsche Bank meldde het kartel bij de Commissie en ontsnapte zo aan een boete.
De banken voerden in beroep aan dat de Commissie een onjuist begrip had van de rol van banken als ‘market makers’ om bepaalde handelsrisico’s te dekken, waarvoor zij informatie met elkaar moesten uitwisselen. Het Gerecht verwierp het beroep van Credit Suisse in zijn geheel. Het beroep van Crédit Agricole werd grotendeels verworpen, maar het Gerecht vernietigde wel het boetebesluit voor zover het zag op de duur van de inbreuk. Volgens het Gerecht begon de deelname van Crédit Agricole niet op 10 januari 2013, maar één dag later – op 11 januari 2013. Desondanks hield het Gerecht het boetebedrag in stand.
Commissie mocht kartelonderzoek metaalverpakkingssector overnemen van Duitse mededingingsautoriteit
Gerecht van de Europese Unie, arrest van 2 oktober 2024
Het Gerecht oordeelde op 2 oktober 2024 dat de Commissie wel degelijk bevoegd was om een onderzoek van de Duitse mededingingsautoriteit (het ‘Bundeskartellamt’, “Bka”) naar kartelgedragingen in de Duitse metaalverpakkingssector over te nemen. In 2015 opende het Bka een onderzoek naar enkele ondernemingen actief in deze sector, waaronder Crown Holdings en Crown Cork & Seal Deutschland (hierna gezamenlijk: “Crown”). Het Bka verzocht de Commissie om het onderzoek over te nemen, dat de Commissie op 19 april 2018 inwilligde. Kort daarna diende Crown een clementieaanvraag in, waarna de Commissie in juli 2022 het litigieuze (schikkings)besluit nam en een boete van ruim € 7,6 miljoen oplegde. Crown ging tegen dit besluit in beroep, met als voornaamste argument dat de Commissie überhaupt niet bevoegd was het onderzoek van het Bka over te nemen, onder meer nu de overheveling niet binnen de voorgeschreven twee-maandentermijn plaatsvond.
Het Gerecht stelt vast dat de ‘Cooperation Notice’ (Mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten) slechts voorschrijft dat problemen bij een doorverwijzing van een zaak ‘gewoonlijk’ binnen twee maanden worden opgelost. Volgens het Gerecht is echter duidelijk dat deze bewoording geen ‘precieze zekerheid’ biedt dat deze twee maanden niet kunnen worden overschreden. Dit hangt ook af van de omstandigheden van de zaak. Bovendien was het subsidiariteitsbeginsel, op basis waarvan de Commissie alleen mag handelen wanneer de EU-lidstaten dit niet zelf voldoende kunnen, niet geschonden. Het Gerecht benadrukt dat de Commissie bovendien handelde op uitdrukkelijk verzoek van het Bka. Dit doet dus geen afbreuk aan de rechten van de lidstaten, aldus het Gerecht.
Gerecht bevestigt € 31,7 miljoen boete HSBC wegens deelname euro-rentederivatenkartel
Gerecht van de Europese Unie, arrest van 27 november 2024
Op 27 november 2024 bevestigde het Gerecht de boete van € 31,7 miljoen die de Commissie in juni 2021 aan HSBC oplegde voor haar deelname aan een kartel in de euro-rentederivatensector, samen met Crédit Agricole en JPMorgan Chase. De aanleiding van deze zaak is een eerder boetebesluit van de Commissie van 7 december 2016. In dat oorspronkelijke besluit stelde de Commissie het kartel vast en legde zij een boete van € 33,6 miljoen op aan HSBC. Dit boetebesluit werd in september 2019 echter door het Gerecht nietig verklaard omdat de motivering van de Commissie ontoereikend was.
Zowel de Commissie als HSBC stelden beroep in tegen dit arrest. De Commissie nam in juni 2021 echter een nieuw boetebesluit om de situatie na de nietigverklaring van het vorige besluit te verhelpen. In dit nieuwe besluit werd het boetebedrag aangepast naar € 31,7 miljoen. De Commissie trok vervolgens haar beroep tegen het arrest van het Gerecht uit 2019 in. Op 12 januari 2023 verwierp het HvJ het beroep van HSBC tegen het oorspronkelijke besluit, maar bevestigde het arrest van het Gerecht voor zover dat zag op de nietigverklaring van de boete van € 33 miljoen. Het nieuwe boetebesluit van 2021 voorzag er juist in die nietigverklaring te verhelpen.
Het arrest van het Gerecht van november 2024 ziet op het laatste boetebesluit uit juni 2021. Het Gerecht verwerpt opnieuw de beroepsgronden van HSBC tegen dit besluit. HSBC stelde dat de Commissie de (nieuwe) boete van 2021 niet tijdig had opgelegd. Het Gerecht oordeelde echter dat het door de Commissie ingestelde hoger beroep bij het HvJ opschortend werkte. Het feit dat de Commissie een nieuw besluit nam om het arrest van het Gerecht uit 2019 op te volgen, betekent niet dat het belang van de Commissie bij haar hoger beroep is vervallen. Dat de Commissie haar beroep vervolgens introk, doet daar volgens het Gerecht niet aan af.
Definitieve vernietiging boete Intel voor misbruikelijke exclusiviteitskortingen
Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 24 oktober 2024
Op 24 oktober heeft het HvJ het beroep van de Commissie tegen de vernietiging van de door haar opgelegde boete aan Intel van € 1,06 miljard, afgewezen. Hiermee komt na ruim twintig jaar een definitief einde aan de zogenoemde Intel-saga voor wat betreft het hanteren van exclusiviteitskortingen.
In de boetebeschikking van 2009 stelde de Commissie vast dat Intel misbruik maakte van haar machtspositie op de wereldwijde markt voor microprocessoren met een x86-architectuur. Dit gebeurde door (i) exclusiviteitskortingen aan computerfabrikanten waaronder Dell, HP, Lenovo, Acer, en IBM te bieden, en (ii) betalingen te doen aan HP, Acer en Lenovo opdat zij de lancering van producten met door concurrent Advanced Micro Devices (“AMD”) vervaardigde processoren uit zouden stellen of annuleren (de zogenaamde ‘naked restrictions’).
Na een instandhouding van de boetebeschikking in eerste aanleg door het Gerecht in 2014, vernietigde het HvJ in 2017 het volledige boetebesluit en verwees de zaak terug naar het Gerecht. Het Gerecht volgde in het oordeel van het HvJ en hield de vernietiging in stand, waartegen de Commissie op haar beurt beroep instelde. Na deze vernietiging legde de Commissie in september 2023 een nieuwe boete van € 376 miljoen op ten aanzien van de zogenaamde ‘naked restrictions’ (zie ook CF Q3 2023). Met deze uitspraak oordeelt het HvJ nu definitief dat de Commissie niet voldoende heeft aangetoond dat de exclusiviteitskortingen die Intel hanteerde mededingingsverstorende uitsluitingseffecten konden hebben op concurrent AMD.
Het HvJ benadrukt in zijn arrest meermaals dat het aan de Commissie is te bewijzen dat de exclusiviteitskortingen op zijn minst uitsluitingseffecten konden hebben, gelet op alle relevante feitelijke omstandigheden. Het Gerecht is daarbij niet gehouden om, ondanks eventuele gemaakte fouten van de Commissie, actief te onderzoeken of op basis van een andere redenering mogelijk toch een overtreding kan worden vastgesteld wanneer een dergelijke redenering als zodanig geen deel uitmaakt van het boetebesluit. Alle beroepsgronden van de Commissie met betrekking tot de toepassing van de ‘as efficient competitor’-test, bewijsstandaarden en schending van verdedigingsrechten worden afgewezen. Daarbij is de opgelegde boete voor het hanteren van exclusiviteitskortingen definitief van tafel.
€ 800 miljoen boete Meta wegens koppelverkoop Facebook Marketplace en oneerlijke handelsvoorwaarden
Europese Commissie, persbericht van 14 november 2024
De Commissie heeft technologiebedrijf Meta een boete van € 797 miljoen opgelegd voor het koppelen van Facebook Marketplace aan de online socialenetwerkdienst Facebook, en voor het eenzijdig opleggen van oneerlijke handelsvoorwaarden aan andere aanbieders van online advertentiediensten die adverteren op de platformen van Meta. Hiermee maakt Meta volgens de Commissie misbruik van haar machtspositie (artikel 102 VWEU) op de Europese markt voor socialenetwerkdiensten en de nationale markten voor onlineadvertenties op socialenetwerkdiensten.
Door haar online advertentiedienst Facebook Marketplace te koppelen aan Facebook, krijgen alle Facebook-gebruikers automatisch toegang tot Facebook Marketplace en komen zij daarmee in aanraking, ongeacht of zij dat willen. De Commissie concludeert dat dit concurrenten van Facebook Marketplace kan uitsluiten van de markt, omdat de koppelverkoop Facebook Marketplace een aanzienlijk distributievoordeel geeft. Tevens besluit de Commissie dat Meta eenzijdig oneerlijke handelsvoorwaarden heeft opgelegd aan andere aanbieders van online advertentiediensten die adverteren op de platformen van Meta, met name ten aanzien van Facebook en Instagram. Dit stelt Meta in staat om data die door andere adverteerders is gegenereerd, uitsluitend ten gunste van Facebook Marketplace te gebruiken.
Bestelknop ‘bestelling plaatsen’ onvoldoende duidelijk over betalingsverplichting consument
Hoge Raad der Nederlanden, uitspraken van 4 oktober 2024
In oktober 2024 deed de Hoge Raad twee baanbrekende uitspraken over de juridische gevolgen van onduidelijke teksten op bestelknoppen bij online aankopen. Het consumentenrecht vereist dat de tekst op een bestelknop duidelijk maakt dat de consument een betalingsverplichting aangaat (artikel 6:230v lid 3 BW).
In de eerste zaak had een consument een aantal artikelen besteld op bol.com. De kantonrechter stelde de prejudiciële vraag aan de Hoge Raad of de knoptekst ‘bestelling plaatsen’ voldoet aan de wettelijke eisen ten aanzien van een bestelknop (artikel 6:230v lid 3 BW). Gelet op de tekst van de wet en de wetgeschiedenis moet volgens de Hoge Raad een onderscheid worden gemaakt tussen ‘bestelling plaatsen’ enerzijds en een ‘betalingsverplichting aangaan’ anderzijds. Teksten zoals ‘bestelling plaatsen’ of ‘bestellen’ maken onvoldoende duidelijk dat een consument bij het klikken op de knop een betalingsverplichting aangaat. De Hoge Raad oordeelde dat als de tekst op de bestelknop niet voldoet, de consument de overeenkomst kan vernietigen. Nu de consument niet voor de rechter was verschenen moet de kantonrechter de overeenkomst gedeeltelijk vernietigen, wat betekent dat de consument het product mag houden maar niet de volledige prijs hoeft te betalen.
In de tweede zaak ging het om een consument die zich online ingeschreven had voor een opleiding door te klikken op een knop met de tekst ‘schrijf je nu in’. Volgens de kantonrechter voldeed de tekst niet aan de wettelijke eisen ten aanzien van de bestelknop (artikel 6:230v lid 3 BW). Hier werd een andere vraag aan de Hoge Raad voorgelegd: kan een handelaar, ondanks dat de overeenkomst op grond van schending van de bestelknopbepaling moet worden vernietigd en de transactie moet worden teruggedraaid, aanspraak maken op een vergoeding voor geleverde prestaties? De Hoge Raad oordeelde dat in gevallen van geleverde prestaties, zoals onderwijs, de handelaar bij vernietiging van de overeenkomst aanspraak kan maken op een redelijke vergoeding voor de waarde van de geleverde prestatie.
Handhaving Herziene Richtlijn Betaaldiensten
Autoriteit Consument & Markt, persbericht van 11 oktober 2024
De ACM heeft Rabobank op 11 oktober 2024 op de vingers getikt voor het niet voldoen aan de Payment Service Directive II (“PSD2”, ofwel de Herziene Richtlijn Betaaldiensten). Deze op 19 februari 2019 in Nederland in werking getreden wetgeving heeft tot doel betaalinstellingen toegang te bieden tot de infrastructuur van banken opdat zij op basis hiervan betaaldiensten kunnen verlenen aan consumenten en zakelijke gebruikers. Concreet hebben betaalinstellingen op basis van de PSD2 recht op een zakelijke betaalrekening en hebben betaaldienstverleners recht op toegang tot betaalsystemen. De ACM is aangewezen als toezichthoudende instantie.
In 2022 verzocht de ACM de wetgever om een fout in deze wetgeving te herstellen. De ACM meende dat zij geen effectief toezicht kon houden op Nederlandse banken die weigeren betaalinstellingen uit andere Europese Unie lidstaten een betaalrekening aan te bieden. Sindsdien heeft de ACM slechts één keer (openbaar) gehandhaafd jegens een bank die zich niet aan de regelgeving hield. Rabobank heeft na ingrijpen van de ACM toegezegd voortaan geen belemmeringen meer op te werpen wanneer betaalinstellingen een bankrekening willen openen bij Rabobank. Rabobank zette dergelijke toegangsaanvragen ‘on hold’ of stelde onnodige financiële eisen (zoals hoge omzetdrempels).
Hoewel handhaving van de PSD2 over de afgelopen jaren zeer beperkt is geweest, staat marktwerking voor fintechs als geheel hoog op de agenda van mededingingsautoriteiten. Zo maakte de ACM zich hard voor een gelijk speelveld tussen Big Tech en andere marktdeelnemers en benadrukte het belang van toegang tot NFC-technologie voor de ontwikkeling van betaalapps. De DMA verplicht poortwachters sinds maart 2024 om derden toegang te geven tot hardware en software features, waaronder NFC-technologie op mobiele apparaten. Bovendien dwong de Commissie afgelopen zomer toezeggingen af van Apple op dit gebied.
ZuivelNL zegt toe meer inzicht te geven in besteding contributie melkveehouders
Autoriteit Consument & Markt, besluit van 17 oktober 2024
Op 17 oktober 2024 heeft de ACM toezeggingen van ZuivelNL over de besteding van contributie die melkveehouders aan haar betalen bindend verklaard. ZuivelNL – de ketenorganisatie van de zuivelsector in Nederland – verzamelt contributie voor de uitvoering van, onder andere, onderzoek, dierenwelzijn en duurzaamheid, voedselveiligheid, educatie, export en marktinformatie. De melkveehouders betalen deze contributie niet direct aan ZuivelNL, in plaats daarvan betalen zij een bijdrage aan de melkverwerkers, zoals FrieslandCampina of Royal Lactalis Leerdammer, die hun melk afnemen. De melkverwerkers betalen vervolgens contributie aan ZuivelNL. Op 5 juli 2022 ontving de ACM een handhavingsverzoek van een leveranciersvereniging van melkveehouders, waarin werd verweten dat de bijdrage die zij afstonden aan hun afnemende melkverwerker ten behoeve van ZuivelNL geen verband hield met de verkoop van melk. Dit zou in strijd zijn met de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen (“Wet OHP landbouw”). Artikel 2, eerste lid, sub d, Wet OHP landbouw verbiedt namelijk dat een afnemer van de leverancier verlangt dat hij betalingen doet die geen verband houden met de verkoop van de landbouw- en voedingsproducten van de leverancier.
Het was voor de melkveehouders niet inzichtelijk waar de contributie door ZuivelNL precies aan werd besteed. Melkveehouders konden dus niet controleren of de bijdrage die zij aan hun afnemers betaalden daadwerkelijk werd gebruikt voor activiteiten gerelateerd aan de verkoop van melk. ZuivelNL heeft daarom toegezegd het verband tussen de door de melkveehouder betaalde contributie en de met de levering van melk verband houdende activiteiten beter zichtbaar te maken in haar begrotingen en jaarrekeningen. Deze informatie zal ZuivelNL ook openbaar maken. Tevens zal zij de jaarrekening laten controleren door een accountant en zal zij de hoogte van de contributie om de drie jaar herijken. De ACM acht deze toezeggingen effectief en doelmatig om ervoor te zorgen dat de melkveehouders alleen contributie betalen voor activiteiten die verband houden met de levering van melk en heeft ze daarom bindend verklaard.
De Wet OHP Landbouw, die op 1 november 2021 in werking is getreden, heeft het doel om de onderhandelingspositie van boeren, tuinders en vissers tegenover grotere en geconcentreerde marktpartijen te versterken. Uit onderzoek van de ACM blijkt dat veel afnemers en leveranciers nog niet bekend zijn met de Wet OHP Landbouw en de daarin verboden handelspraktijken. Ook worden deze veelal nog niet gemeld. Veel partijen weten bijvoorbeeld nog niet dat zij melding kunnen doen van te late betalingen, eenzijdige wijzigingen van contracten of het kort van tevoren annuleren van bestellingen.
Voor al uw vragen met betrekking tot (EU) mededingingsrecht helpt bureau Brandeis u graag verder. U kunt ons bereiken via onderstaande links.
Bas Braeken – Jade Versteeg – Lara Elzas – Timo Hieselaar – Demi van den Berg – Joost van Belois